De toekomst van het christendom volgens de apostelen

De Bijbelverzen in dit artikel komen van www.schriftwoord.nl, tenzij anders vermeld.

Heeft de meerderheid altijd gelijk?

Als ik naar voren breng wat ik geloof, heb ik al heel vaak deze tegenwerping gekregen: “Als het waar is wat jij gelooft, dan zitten alle kerken er naast en ook vrijwel alle theologen die er door de eeuwen heen geweest zijn.”
De gedachte hierachter is dat de meerderheid van het christendom een heel andere boodschap gelooft en de meerderheid het toch zeker wel bij het rechte eind zal hebben…
Blijkbaar stelt men het vertrouwen op mensen. En als er maar genoeg mensen zijn, die iets geloven en het is de meerderheid binnen de groep mensen die zeggen zich te beroepen op de bijbel, moet het wel waar zijn, toch..?

De bijbel zegt in Exodus 23:2 (NBG-vertaling):

“Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen…”

Er wordt dus blijkbaar in de bijbel, in ieder geval in dit vers, vanuit gegaan dat de meerderheid het kwade volgt. De hele bijbel door zijn gelovigen slechts een overblijfsel (o.a. Jesaja 10:22; Romeinen 11:5) en een minderheid.

Ik ben dus nogal negatief over godsdienst, en dan met name over wat men christendom noemt. Ik ben ook negatief over wat men daar leert en wat men daar vanaf de kansel verkondigt als “evangelie.” Evangelie betekent goed bericht. Een God die het merendeel van Zijn schepselen laat branden in de hel, om ze voor straf vanwege hun ongeloof te folteren, is geen goed bericht, dat begrijpt ieder weldenkend mens. Toch is juist dát de boodschap die door vrijwel het gehele christendom geleerd wordt. Hoezeer men het in de verschillende denominaties ook oneens is met elkaar over bepaalde zaken, de leer van “de eindeloze hellestraf” is een leer die niet ter discussie staat. Er zijn ook groepen die i.p.v. “de hel” de totale vernietiging van ongelovigen leren.

Graag wil ik eens naar voren brengen hoe de apostelen tegen de toekomst van het christendom aankeken. Waren zij positief, of juist negatief? Het antwoord is tamelijk onbekend, denk ik.

Waar het allemaal begon

De bijbel laat zien in Handelingen 21:20 dat er in Israël vele tienduizenden Joden waren die geloofden dat Jezus de Messias was. Er waren aan het begin van onze jaartelling dus vele tienduizenden Messiasbelijdende Joden, zoals wij zouden zeggen.
De apostelen Petrus en Judas zijn twee van de apostelen die zich met hun boodschap hebben gericht tot het volk Israël (1Petrus 1:1) en zij voorzegden beiden een oordeel dat over dit volk zou komen, niet lang nadat zij hun woorden opschreven.
Petrus, bijvoorbeeld, wist dat hij spoedig zou sterven (2Petrus 1:14) en hij voorzegde een oordeel over het volk en over de stad Jeruzalem en dat oordeel is in het jaar 70 na Chr. ook gekomen. De stad Jeruzalem is door de Romeinen verbrand en met de grond gelijk gemaakt aan het einde van de Joodse oorlog, die woedde van 66 tot 70 na Chr.

Het Joodse volk kwam in opstand tegen de Romeinse overheerser (bron: Wikipedia). Niet in het minst gevoed door valse profeten die, naar aanleiding van het uitblijven van de vervulling van de Messiaanse belofte, verkondigden dat het volk het heft in eigen hand moest nemen en in opstand moest komen tegen de Romeinen, om zo het beloofde koninkrijk tot stand te brengen. In dit verband waarschuwt Petrus en voorzegt hij in zijn tweede brief:

• de komst van valse leraren, die vernietigende ketterijen (valse leer) zullen invoeren binnen de geloofsgemeenschappen (2:1).
• dat velen hun losbandigheden zullen navolgen (2:2)
• een snelle vernietiging (2:1)
• dat velen hun Heer, hun Eigenaar, die hen gekocht heeft, zullen verloochenen (2:1)
• dat er spotters zullen komen die zullen zeggen: “Waar is de belofte van Zijn komst?” (3:3-4)
• dat zij die kennis hebben verkregen van de weg der gerechtigheid, zich ervan af zullen keren (2:21-22). Vergelijk Hebreeën 6:4-6.
• dat onder de gelovigen zich mensen begeven die smetten en schandvlekken zijn en die met hen feesten en maaltijd houden (2:13)
• dat onrechtvaardigen geoordeeld zullen worden (2:9), net zoals in het verleden Sodom en Gomorra geoordeeld zijn (2:6) en zoals het oordeel in de dagen van Noach (2:5)

De parallellen met de brief van Judas zijn opvallend, want ook Judas spreekt in zijn brief van deze dingen als hij zegt:

• dat hij zich genoodzaakt voelt zijn lezers aan te moedigen te strijden voor het geloof (:3) waarvan zij dreigen af te vallen.
• dat goddelozen zullen binnensluipen die de genade van God in losbandigheid zullen veranderen (:4).
• dat zij hun enige Heerser en Heer, Jezus Christus, verloochenen (:4).
• dat er onder deze gelovigen mensen zijn die samen met hen feesten, maar die schandvlekken zijn bij hun liefdemaaltijden (:12)
• dat er spotters zullen komen, die naar hun eigen goddeloze begeerten wandelen (:18)
• dat het Joodse volk eerder geoordeeld is. Ook in Judas weer voorbeelden uit de geschiedenis van het volk Israël (:5) en de vermelding van Sodom en Gomorra (:7)

Als we kijken naar waar het allemaal begon, namelijk onder het Joodse volk, tot wie de twaalven zich hebben gericht (Mattheüs 10:6), zien we dat het dus al heel snel mis ging met hen die wij bestempelen als de eerste christenen en dus de christelijke wereld. Als we 2Petrus en Judas lezen, kunnen we geen andere conclusie trekken dan dat totale ontsporing al snel het geval was binnen het nog jonge christendom.

Ook de Hebreeënbrief spreekt van deze zaken. Ook hierin voorzeggingen van een oordeel en zelfs hoe dit oordeel zal plaatsvinden, namelijk door vuur (Hebreeën 6:8, 10:27).

Voor meer informatie hierover, zie het artikel ‘De Hebreeënbrief: boodschap en context’.

De toekomstvisie van Paulus op het christendom

Paulus is de apostel van de natiën (Romeinen 11:13; 1Timotheüs 2:7) . Ook hij laat zich meerdere malen uit over de toekomst van het christendom in niet mis te verstane woorden. Paulus heeft een geweldig bericht voor de natiën: de verwerping van de Messias door Israël, betekent de verzoening voor de wereld! (Romeinen 11:15). Maar zo geweldig als het licht en de kracht van deze boodschap is, zo donker en pessimistisch is Paulus over de toekomst van het christendom. Hij zet dit in diverse Schriftplaatsen uiteen.

1Timotheüs 4:1-3:

“1 Maar de geest zegt nadrukkelijk dat in navolgende era’s [=tijden, perioden] sommigen zullen terugtrekken van het geloof, acht gevend op misleidende geesten en op leringen van demonen, 2 door huichelarij van valssprekerij het eigen geweten dichtgeschroeid hebbend,
3 verbiedend te trouwen, afziend van voedsel dat God schept om aan deel te nemen met dankzegging door de gelovenden en de waarheid realiserend.”

Paulus zegt in zijn eerste brief aan zijn vriend Timotheüs dat in navolgende tijden sommigen afstand zullen nemen van het geloof. Zij zullen acht geven op misleidende geesten, valse leraren die valse leringen brengen (vergelijk 1Johannes 4:1) en leringen van demonen.

Het woord demonen heeft in onze oren een negatieve klank, maar voor de Grieken had het dat niet. De Grieken noemden hun goden namelijk demonen. Als Paulus in Handelingen 17 in gesprek is met een aantal Griekse filosofen en hij vertelt hen van Jezus en de opstanding, zeggen zij in vers 18: “Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn ” (NBG-vertaling).
Het Griekse woord dat hier in de NBG-vertaling vertaald is met goden, is hetzelfde woord als in 1Timotheüs 4:1, namelijk: daimonion, demonen dus.

Paulus verklaart in 1Timotheüs 4 dat in latere tijden, sommigen acht zullen gaan geven op leringen van demonen. Invloeden van heidense godsdiensten zullen namelijk het christendom binnensluipen. Dit zal gebeuren door mensen die een vooraanstaande plaats hebben en die leren, blijkt uit het verband in vers 3: verbiedende te trouwen en afzien van voedsel. Verplicht celibaat en vasten dus. Hierin herken je natuurlijk onmiddellijk de Rooms-Katholieke kerk, die het grootste gedeelte (meer dan de helft) van het christendom beslaat, maar ook andere denominaties binnen het christendom.

Het christendom zou dus al snel beïnvloed worden door heidense invloeden, door huichelarij van valssprekerij, het eigen geweten dichtgeschroeid hebbend (:2). Het Griekse woord dat vertaald is met huichelarij, is hupokrisei en daarin herkennen we ons woord hypocrisie, dat is: schijnheiligheid. Het één zeggen, maar het ander doen.
Het christendom is vol van hypocriete leringen. Men zegt het één, maar bedoelt het ander. Vaak zijn dit nog de belangrijkste leringen binnen de kerk ook.

Een aantal voorbeelden:

• Men zegt: er is één God.
Men bedoelt: het zijn er drie: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest
• Men zegt: Gods liefde is onvoorwaardelijk en Jezus redt.
Men bedoelt: God houdt van je, ALS jij in Hem gelooft en Jezus red je, ALS jij voor Hem kiest.
• Men zegt: God laat niet varen de werken van Zijn handen.
Men bedoelt: als je niet gelooft, zul je voor altijd gefolterd worden en branden in de hel.
• Men spreekt over Israël.
Men bedoelt de kerk.
Enige tijd later, als Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs schrijft, is zijn toon met betrekking tot het christendom nog veel negatiever. In 1Timotheüs zegt Paulus nog dat sommigen afstand zullen nemen van het geloof, maar in zijn tweede brief, geeft hij aan dat de tijd zal komen dat men niets meer van de gezonde leer moet hebben. Men zal de gezonde leer niet meer verdragen, niet meer tolereren.

2Timotheüs 4:2-4:

“2 verkondig het woord, richt er de aandacht op, gelegen of ongelegen, weerleg, bestraf, bemoedig met alle geduld en onderricht. 3 Want de era [tijd, periode] zal zijn dat zij de gezonde leer niet meer zullen toelaten, maar zij zullen naar de eigen verlangens leraren bijeenzamelen, omdat het gehoor verwend is, 4 en zij zullen zeker het gehoor wegdraaien van de waarheid en zij zullen naar de mythen gekeerd worden.”

De gezonde leer is datgene waarvan Paulus in 1Timotheüs 4:11 zegt: “Beveel en leer dit”, namelijk dat de levende God Redder is van alle mensen, speciaal van gelovigen (1Timotheüs 4:10).
Daarom drukt Paulus dan ook Timotheüs op het hart dat hij wél het woord zou verkondigen, gelegen en ongelegen en anderen zou bemoedigen met geduld en onderricht (:2). Dit in tegenstelling tot hen die de gezonde leer niet verdragen en ongezonde leer zullen brengen, namelijk woorden die zij zelf willen horen.

Vers 3 is een samenvatting van hoe het kerkelijk instituut georganiseerd is. Men leidt een predikant of dominee op aan een theologische hogeschool en na een aantal gesprekken met de kerkenraad, volgt er een toelatingsgesprek. In dit gesprek wordt de nieuwe predikant beoordeeld door een geschiktheidscommissie. Als de commissie hem/haar geschikt vindt, legt de nieuwe dominee een belofte af waarin hij/zij trouw belooft om voort te gaan in de traditie van de kerk en dat hij/zij zich aan de regels van de kerk zal houden.
Als dit achter de rug is, treedt de nieuwe dominee in dienst van het kerkelijk instituut en ontvangt een salaris van de kerk (bron: www.domineeworden.nl).

De tijd zal dus komen, zo voorzegt Paulus, dat men naar eigen verlangens leraren zal bijeenzamelen, omdat het gehoor verwend is (:3)
Letterlijk staat hier: “om het gehoor te kietelen” (Statenvertaling). Leraren die het kerkvolk vertellen wat zij graag willen horen. Met bovengenoemde procedure is dát gegarandeerd, want zoals het spreekwoord zegt: wiens brood men eet, diens woord men spreekt!

Men zal het oor van de waarheid afwenden (:4), namelijk van de gezonde leer, en zich keren tot mythen. In de NBG-vertaling is dit vertaald met verdichtsels en in de Statenvertaling met fabels. Het Griekse woord is: muthous. Mythen dus. En daar is het christendom vol mee: drie-eenheid, onsterfelijke ziel, God de Zoon, de hel, zondige natuur, enz. Dit zijn zaken die alom in de kerken geleerd worden, maar begrippen die de Schrift niet kent. Sterker nog, het zijn woorden die niet in de Schrift voorkomen en dus ongezonde woorden.

Daarom drukt Paulus Timotheüs ook op het hart:

2Timotheüs 1:13:

“Heb een patroon van gezonde woorden…”

Wij zouden begrippen gebruiken die de Schrift gebruikt, omdat dit gezonde woorden zijn. Deze woorden zijn Gods woorden en hebben kracht. Woorden van menselijke wijsheid (1Korinthiërs 2:13) kunnen weliswaar vroom en godsdienstig klinken, maar zijn krachteloos. We zouden het geestelijke met (het) geestelijke (woorden) vergelijken, zegt 1Korinthiërs 12:13. Woorden die de geest leert dus.

Al tijdens Paulus’ leven was de afval van geloof en van Paulus en zijn boodschap een feit. We kunnen uit de Schrift afleiden dat dit zelfs al tijdens het leven van Paulus grote vormen had aangenomen, wanneer Paulus zegt:

2Timotheüs 1:15 (NBG-vertaling):

“Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd…”

In de verzen hieraan voorafgaand roept Paulus Timotheüs er juist toe op zich niet te schamen voor het evangelie (:8). Het evangelie van Christus Jezus, die de dood teniet doet en onvergankelijk leven aan het licht brengt (:10). Paulus was als verkondiger, apostel en leraar aangesteld (:11) om juist die boodschap te brengen. Juist het geloven en verkondigen van dit goede bericht geeft lijden (:12). Men verdraagt immers de gezonde leer niet.

Allen die in Asia waren, waar, door de prediking van Paulus, veel gemeenten waren ontstaan (zie het boek Handelingen), hadden Paulus verlaten, zegt hij in zijn laatste brief, vlak voordat hij zou sterven (2Timotheüs 4:6). Vergelijk ook 2Timotheüs 4:16 waar Paulus aangeeft dat in zijn eerste verantwoording (voor de rechtbank) er niemand bij hem was.

Een vorm van godsvrucht

2Timotheüs 3:1-5:

“1Weet dan dit, dat in de laatste dagen er gevaarlijke tijden zullen zijn, 2 want de mensen zullen zelfzuchtig en gierig zijn, pronkzieken, trotsen, lasteraars, aan ouders ongehoorzamen, ondankbaren, kwaadaardigen, 3 zonder natuurlijke aanhankelijkheid, onverzoenlijken, oncontroleerbaren, wreden, afkerigen van het goede, 4 verraders, roekelozen, die opgeblazen zijn, met meer liefde voor eigen genot dan liefde voor God, 5 een vorm van godsvrucht hebbend, maar de kracht daarvan ontkend hebbend. Mijd ook dezen.”

In de laatste dagen zullen er gevaarlijke tijden zijn, zo verklaart Paulus. Hij gaat niet stuk voor stuk in op alle eigenschappen van de mensen die hij in vers 2 t/m 5 noemt, maar wat Paulus naar voren brengt, is dat het mensen zijn met meer liefde voor eigen genot, dan liefde voor God (:4). Voor een ongelovige is het logisch dat hij geen liefde voor God heeft, hij kent God immers niet. Maar daar gaat het hier niet primair over, het gaat over mensen die zich christen noemen, of in ieder geval erop voorstaan dat zij God vereren. In vers 5 zegt Paulus dan ook dat zij “een vorm van godsvrucht” hebben (Grieks: eusebia = goede verering, eerbiedigheid), maar zij hebben de kracht ervan ontkend. Uiterlijk, in vorm, lijken het gelovigen, omdat zij religieuze praktijken beoefenen: de naam van God gebruiken, de bijbel zeggen te geloven, kerkdiensten bezoeken, kaarsjes branden, deelnemen aan het heilig avondmaal, praise liederen zingen, enz. Maar de kracht van de godsvrucht ontkennen zij.
Of zoals hij zegt in vers 8: “Het zijn mensen wier denken bedorven is en wier geloof de toets niet kan doorstaan” (NBG-vertaling). Mensen die zich erop voorstaan dat zij gelovigen zijn, maar dit in werkelijkheid niet zijn, omdat ze de kracht van de godsvrucht ontkennen.

Godsvrucht, goede verering dus, is niet het feit dat de méns dingen doet om God te vereren, maar dat een mens beseft dat het God is die het doet, dat Hij het willen en het werken werkt (Filippenzen 2:13). Religie, namelijk godsdienst, noemt de bijbel “een ijver tot God hebben, maar niet naar verstand” (Romeinen 10:2). Het Griekse woord dat vertaald is met verstand is epignosis. Het is dat wat boven kennis en verstand uitgaat, namelijk beseffen of realiseren. Men heeft een ijver tot God, maar doet dit zonder het besef te hebben wie God werkelijk is en wat Hij doet, men meent het zelf te moeten doen. Men “zoekt een eigen gerechtigheid op te richten” (Romeinen 10:3) en uit eigen werken gerechtvaardigd te worden.

Het evangelie is echter Góds kracht tot redding (Romeinen 1:16) en is een boodschap van redding om niet. God is het die de mens redt en de mens draagt daar zelf niets aan bij. Een mens wordt gered uit genade en niet uit werken (Romeinen 11:6). Wie dat kent, kent de genade van God in waarheid (Kolossenzen 1:6). Genade is hetgeen een mens bekrachtigt met alle kracht (Kolossenzen 1:11) en dat geeft vrucht (Kolossenzen 1:6 en 10).

Werkelijke godsvrucht is: God als God erkennen en Hem danken (Romeinen 1:21). Namelijk voor het feit dat Hij de Beschikker en Plaatser van alles is. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen! (Romeinen 11:36).

Waar het op neer komt, is dat de kracht van de godsvrucht, de kracht van goede verering, het evangelie van God is. Het evangelie is Gods kracht tot redding (Romeinen 1:16). Het is het goede bericht dat we vinden in de Schrift. De Schrift is dan ook hetgeen waar Paulus Timotheüs op wijst (2Timotheüs 3:16). Gods woorden hebben kracht en bouwen een mens werkelijk op. Het is dan ook de Schrift die de gelovige volkomen toerust tot ieder goed werk (2Timotheüs 3:17).

Timotheüs kende de heilige Schriften van kindsbeen af (2Timotheüs 3:15). Paulus drukt zijn vriend en medewerker Timotheüs op het hart om bij die Schrift te blijven, omdat er gevaarlijke tijden zullen komen (2Timotheüs 3:1) waarin men een vorm van godsvrucht zal hebben, maar de kracht ervan zal ontkennen (2Timotheüs 3:5). Men zal het gehoor van de waarheid afwenden, zich keren tot mythen en men zal de gezonde leer niet meer verdragen (2Timotheüs 4:3,4).
Juist in deze context van godsdienstige ontsporing roept Paulus hem op om vast te houden aan de Schrift, die Timotheüs toerust tot ieder goed werk (2Timotheüs 3:14-17; 4:2-5). De Schrift en haar boodschap, het evangelie van God, is de kracht van de godsvrucht.
Als dit voor Timotheüs al het geval was, hoeveel temeer voor ons in deze tijd!

Afstand nemen

De visie van Paulus op de toekomstige christelijke wereld, is dus allesbehalve rooskleurig. Paulus schetst dan ook een godsdienst die gedomineerd wordt door filosofie en overlevering van mensen (Kolossenzen 2:8) en waarin men heen en weer geslingerd wordt door wind van leer (Efeziërs 4:14): hypes dus.

Paulus adviseert Timotheüs niet om met de massa mee te doen en de oecumene te zoeken, integendeel. Paulus draagt Timotheüs op om afstand te nemen van dit hypocriete christendom (1Timotheüs 4:2) waarin men de gezonde leer niet verdraagt en het oor heeft afgekeerd van de waarheid (2Timotheüs 4:4).

2Timotheüs 2:16:

“Maar houd afstand van de wereldse lege klanken, want zij zullen de oneerbiedigheid nog meer voortgang doen vinden…”

2Timotheüs 2:19:

“En laat ieder, de naam van de Heer aanroepend, afstand nemen van ongerechtigheid.”

Geen samenwerkingsverband dus met hen die afwijken van de waarheid (:18) of niet proberen de kerk of gemeente van binnenuit te veranderen, zoals sommige gelovigen voorstaan, maar: afstand nemen. Timotheüs zou zich reinigen door afstand te nemen van dit christendom:

2Timotheüs 2:21,22:

“Maar in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren voorwerpen, maar ook houten en aardewerken, en die inderdaad tot eer en ook die inderdaad tot oneer. Indien dan iemand zich hiervan zou reinigen, zal hij een voorwerp zijn met eer, geheiligd zijnde, bruikbaar voor de eigenaar, voor ieder goed werk gereed gemaakt.”

Pas wanneer Timotheüs zich zou reinigen van dit grote huis door er afstand van te nemen, zou hij een instrument tot eer zijn, bruikbaar voor zijn Eigenaar en tot ieder goed werk gereed gemaakt.

Hebreeën 13:12,13:

“Daarom leed ook Jezus, opdat Hij het volk zou heiligen door Zijn eigen bloed, buiten de poort. Nu dan mogen wij tot Hem komen buiten het kamp, Zijn smaad dragend.”

De Hebreeën werden opgeroepen het kamp (Statenvertaling: de legerplaats), namelijk de religie van het jodendom te verlaten. Daar is Christus niet en zo zullen wij Christus ook niet vinden in het georganiseerde christendom. Of zoals Paulus zegt tegen Timotheüs over degenen die een vorm van godsvrucht hebben:

2Timotheüs 3:5:

“Mijd ook dezen.”

Romeinen 16:17:

“Maar ik moedig jullie aan, broeders, dat jullie letten op hen die tweedracht en valstrikken veroorzaken, anders dan het onderwijs dat jullie leerden, en mijd hen!”

Vermijden en afstand nemen van degenen die iets anders leren dan het onderwijs dat we van Paulus leren. Allemaal termen die we in de Schrift vinden met betrekking tot onze houding naar de christelijke wereld die een heel andere boodschap verkondigt dan het genade evangelie van Paulus. Ook klinkt als een refrein in de brieven van Paulus aan Timotheüs de tegenstelling: máár jij! In tegenstelling tot zij.

2Timotheüs:

“Jij dan, mijn kind, wees krachtig in de genade in Christus Jezus” (2:1)

“Gij dan, lijd verdrukkingen.” (2:3 Statenvertaling)

“Maar jij, blijf bij wat je leerde en toevertrouwd werd, waargenomen hebbend door wie jij werd geleerd” (3:14)

“Maar jij volgt volledig mijn onderwijs, het motief, het doel, het geloof, het geduld, de liefde, de volharding” (3:10)

Degenen die ervoor kiezen om zich toch actief aan te sluiten bij een christelijke organisatie en zich te mengen in georganiseerd christendom, hebben grote kans hun standvastigheid te verliezen (2Petrus 3:17). Men zal altijd water bij de wijn moeten doen, om zich binnen de gelederen van de organisatie te kunnen blijven bewegen.

Meestal gaat dit ook ten koste van de vrijmoedigheid om over de elementaire zaken van het woord van God te spreken. Juist die dingen zijn het die een struikelblok vormen voor de godsdienstige mens. Het woord van het kruis (1Korinthiërs 1:18), namelijk dat God het al verzoent door het bloed van het kruis (Kolossenzen 1:20), is voor hen een ergernis.
Degenen die dit wél geloven en toch proberen zich te blijven bewegen binnen het christendom, doen dit vaak onder het voorwendsel van allerlei goede bedoelingen, zoals: we moeten wel in gesprek blijven, God heeft een bedoeling om mij hier in deze kerk te plaatsen, enz.
Maar het resultaat is vaak dat men maar zwijgt om de vrede te bewaren.
De Schrift houdt ons echter iets heel anders voor: Mijd dezen! Op verschillende plaatsen, in verschillende bewoordingen…

Lijden

Afstand nemen van wat gangbaar is en uit de stroom stappen waar de meerderheid in meegevoerd wordt, brengt lijden met zich mee. Ook dat geeft Paulus door aan Timotheüs (2Timotheüs 2:3; 3:11-12; 4:5).
Wie anders denkt en belijdt dan de godsdienstige meerderheid, wordt verworpen en vaak buitengesloten. Het goede bericht van de gekruisigde Christus, die Heer is van allen (Romeinen 14:9) is voor godsdienstige mensen een aanstoot en struikelblok (1Korinthiërs 1:23).
Het is normaal dat een gelovige dit soort lijden ondergaat. Paulus geeft zelfs aan dat het ons genadevol gegeven is niet alleen in Christus te geloven, maar ook voor Hem te lijden (Filippenzen 1:29).

Een gelovige zou zijn vertrouwen stellen op Christus Jezus en niet op mensen, zeker niet op religie. We zouden, net als Timotheüs ons vertrouwen stellen op de Schrift. De Schrift is nuttig en bouwt op en maakt een mens volkomen toegerust tot ieder goed werk.

2Timotheüs 3:14-17:

“Maar jij, blijf bij wat je leerde en toevertrouwd werd, waargenomen hebbend door wie jij werd geleerd, en dat jij van kind af aan de heilige schriften hebt waargenomen, die in staat zijn jou wijs te maken door redding in het geloof dat is in Christus Jezus. Alle Schrift is door God geïnspireerd en voordelig voor onderwijs, voor blootlegging, voor correctie en voor opvoeding, in rechtvaardigheid, opdat de mens van God volkomen mag zijn, toegerust tot ieder goed werk.”

Gods weg tot Zijn einddoel

Zoals gezegd, Paulus had een geweldig bericht, de rechtvaardiging en redding van alle mensen (Romeinen 3:22,23; 1Timotheüs 4:10). Maar we zijn nu nog niet bij dat einddoel beland en in deze tijd is het niet de bedoeling dat er velen geloven of complete volken tot bekering komen. Nu is er slechts een overblijfsel, naar de verkiezing van de genade (Romeinen 11:5). Maar waarom werkt God op deze manier?
Het antwoord is dat God dit in Zijn wijsheid Zelf besloten heeft zo te doen. Het is Zijn plan om het zo te doen!

Paulus zegt in 1Korinthiërs 1:21:

“Want in feite, in de wijsheid van God, kende de wereld door haar wijsheid God niet. Het behaagt God, door de dwaasheid van de verkondiging, die geloven te redden.”

Het is dus God die in Zijn wijsheid heeft besloten door een prediking die voor de natuurlijke mens en de godsdienstige mens, dwaasheid is, mensen te redden. God gaat hiermee voorbij aan alles wat uit de mens voortkomt: zijn goede bedoelingen, zijn intelligentie, zijn godsdienstige ijver, enz.

Twee verzen eerder zegt Paulus in 1Korinthiërs 1:18-20:

“18 Want het woord van het kruis is zeker dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor ons, die gered worden, is het kracht van God,
19 want het werd geschreven: ‘Ik zal de wijsheid van de wijzen vernietigen en het verstand van de verstandigen zal Ik verwerpen.’
20 Waar is de wijze? Waar is de Schriftgeleerde? Waar is de redetwister van deze aion? Maakt God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid?”

God maakt de wijsheid van deze wereld tot dwaasheid. Deze wijsheid betreft ook godsdienstige wijsheid. Paulus haalt in vers 19 een citaat van Jesaja aan en als we dat citaat opzoeken, gaat het daar onmiskenbaar over religieuze wijsheid.

Jesaja 29:13,14 (NBG-vertaling):

“En de Here zeide: ‘Omdat dit volk Mij SLECHTS MET WOORDEN NADERT en MET ZIJN LIPPEN EERT, TERWIJL HET ZIJN HART VERRE van Mij houdt, en hun ontzag voor Mij EEN AANGELEERD GEBOD VAN MENSEN is, daarom, zie, Ik ga voort wonderlijk met dit volk te handelen, wonderlijk en wonderbaar: de wijsheid van zijn wijzen zal tenietgaan en het verstand van zijn verstandigen zal schuilgaan.”

Een dienst aan God die slechts bestaat uit woorden, lippendienst zonder hart en een aangeleerd gebod van mensen. Een vorm van godsvrucht hebbend, noemde Paulus dit in 2Timotheüs 3:5. Het is deze godsdienstige wijsheid waarmee God gaat afrekenen. God gaat het vernietigen en het zogenaamde verstand van de verstandigen gaat Hij verwerpen.
De wijze en de Schriftgeleerde, hun wijsheid is dwaasheid voor God. Het brengt een mens namelijk nergens.

Waarom doet God dit zo? God heeft een doel met Zijn schepping en Hij leert door de tijden heen, dat de mens dit doel niet zelf tot stand kan brengen. Het geweten van de mens, zelfbestuur, de wet, het zijn allemaal voorbeelden van zaken door God aan de mens gegeven, maar die gefaald hebben. Het heeft de mens niet daar gebracht, waar hij zijn moet.

Ook religie brengt de mens niet op zijn bestemming. Ook dat is iets dat God in Zijn wijsheid zo besloten heeft (1Korinthiërs 1:21). God kiest een overblijfsel. Niet vele wijzen, niet vele machtigen, niet vele aanzienlijken (1Korinthiërs 1:26). Waartoe?
Opdat de mens volledig buitenspel gezet zou worden en aan het einde zal blijken dat alles ZIJN werk is en alle eer voor HEM zal zijn!

1Korinthiërs 1:29-31:

“opdat geen enkel vlees zou roemen voor God. Maar jullie zijn uit Hem, in Christus Jezus, Die ons wijsheid van God is geworden, rechtvaardigheid en heiliging en verlossing, opdat het zij zoals werd geschreven: die roemt, laat hem in de Heer roemen!”

 

Download dit artikel als pdf