In deze gelijkenis, die de gelijkenis van de twee dienstknechten wordt genoemd, wordt door middel van een voorbeeld, geïllustreerd dat aan het einde van de aeon, bij de komst van de Heer, er twee groepen mensen zijn. Er zullen er zijn die waakzaam en gereed zijn en zij zullen op aarde het Koninkrijk ingaan. Anderen zullen niet verduren tot het einde en ‘slapen’ of op andere manieren hun ongeloof laten blijken. Over deze laatste groep wordt gezegd:
51 en hij zal hem afscheiden, en zijn deel met de huichelaars plaatsen. Daar zal het huilen zijn en het knarsen van de tanden.
Hier gaat het om dat deel van de mensen dat het Koninkrijk niet zal ingaan. De Heer zal hen afscheiden van degenen die wel het Koninkrijk beërven. Dan staat er een frase waar veel misverstanden over bestaan: daar zal het huilen zijn en het knarsen van de tanden.
wening en knersing der tanden
Over het algemeen legt men deze uitdrukking uit als het lijden van wat men in de hel ondergaat. Het knersen van de tanden, zou dan een uitdrukking zijn van de pijn die men daar ervaart. Maar de bijbel kent geen hel. Het concept van de hel vind je niet in de Schrift en is bedacht door mensen. Ten diepste zit daar de Satan zelf achter natuurlijk, die hiermee van de God van de bijbel een duivel heeft gemaakt, die het merendeel van Zijn schepping voor altijd zal martelen en folteren in het hellevuur. Om te zeggen dat dit een karikatuur is van de waarheid, is nog veel te zwak uitgedrukt. Het is een duivelse leer.
woede
Knersen van tanden is in de Schrift nooit een uitdrukking van pijn, maar een uiting van woede en frustratie. Als Stefanus zijn toespraak houdt tot de leidslieden van het Joodse volk, kunnen zij dit op zeker moment niet meer aanhoren en zij schreeuwen het uit van woede, stoppen hun oren toe (Hand.7:57) en stenigen hem.
Handelingen 7
54 Wanneer zij deze dingen horen, sneed het door hun hart, en zij knarsten de tanden tegen hem.
oude testament
In de Hebreeuwse bijbel vinden we de uitdrukking wening en knersing van de tanden niet, maar er wordt wel vijf keer gesproken over het knersen van tanden (Job 16:9; Ps.35:16, 37:12, 112:10 en Klaagl.2:16). Sommigen wijzen Psalm 112:10 aan als een Schriftplaats die over tandengeknars en huilen zou gaan:
Psalm 112
10 De slechte zal het zien en hij is vertoornd, hij zal met zijn tanden knarsen en hij smelt;
De hunkering van de slechten zal vergaan.
smelten
Het smelten in dit vers is dan een ander woord voor huilen of wenen. Het woord wordt soms voor letterlijk smelten gebruikt (Ex.16:14; Ps.68:2). Maar het komt ook figuurlijk voor, bijvoorbeeld voor het ‘smelten van het hart’ (Joz.2:11; 2 Sam.17:10) en kan dus met emoties te maken hebben. Maar er zijn geen andere teksten waar smelten een synoniem is voor huilen.
Hoe dat ook zij, nooit is tandengeknars in de Tenach een uitdrukking van pijn, maar altijd van toorn of vijandschap. Er wordt met de tanden geknarst als uitdrukking van woede.
Klaagliederen 2
16 Zij doen hun mond wijd open over jou, al jouw vijanden. Zij sissen en zij knersen hun tanden. Zij zeggen: Wij verzwolgen hen! Ja, dit is de dag waarop wij hoopten. We hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.
Job 16
9 Zijn toorn heeft een prooi gevonden, en hij haat mij. Hij knarst met zijn tanden tegen mij, mijn benauwer scherpt zijn ogen tegen mij.
nieuwe testament
De uitdrukking daar zal het geween zijn en het tandengeknars, vinden we zeven keer in het nieuwe testament, zes keer in het Mattheüs evangelie en één keer in Lukas (Matth.8:12; 13:42,50; 22:13; 24:51; 25:30; Luk.13:28). Mattheüs 24:51 hebben we in deze serie besproken en Mattheüs 25:30 zullen we nog bespreken. In de volgende blog een overzicht van de andere Schriftplaatsen die spreken van wening en knersing der tanden.