Paulus’ gebed is dat de Heer de Thessalonicenzen (en ook ons), zou doen toenemen en overvloedig doen zijn in de liefde voor elkaar. Dat heeft alles te maken met het feit dat we door God geliefd zijn. Hij heeft de ander lief en we zouden Hem daar in navolgen. Hij is onze God en Vader en doet ons delen in de positie van Zijn Zoon Christus Jezus. Wanneer wij Hem zullen zien in Zijn parousia, zullen we daar dan ook staan ‘met al Zijn heiligen’, dat wil zeggen: onze medegelovigen. Dat schept een (onlosmakelijke) band.