Mattheüs 13:1 de gelijkenis van de zaaier (1): aanleiding

Meteen bij de eerste gelijkenis, die van de zaaier, wordt het spreken van de Heer in gelijkenissen in een bepaalde context gezet. Zijn hele optreden is sterk symbolisch van aard en wordt niet voor niets zo beschreven. Daarover later meer. Maar er wordt ook gezegd dat Hij begon met het spreken in gelijkenissen op een bepaald moment.

Mattheüs 13
1 Op die dag ging Jezus naar buiten, het huis uit, en Hij zat bij de zee.

op die dag
Er wordt specifiek vermeld wanneer de Heer in gelijkenissen begon te spreken, het was ‘op die dag’. Dat refereert aan het direct voorgaande in Mattheüs 12. Dit is een lang hoofdstuk waar we vinden dat de Heer wordt geconfronteerd met zware tegenstand. Hier komt het ongeloof van de leidslieden van het Joodse volk tot een hoogtepunt.

het Koninkrijk nabij
In het begin van het Mattheüs evangelie is de verkondiging van Jezus, maar ook van Johannes de Doper: Bezin jullie, want het Koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen (Matth.3:2,4:17). De Koning is aanwezig en als Israël zich zou bekeren, dan zou de Messias via Israël Zijn Koninkrijk vestigen over de hele aarde.

Maar gedurende het vervolg van Mattheüs, zien we dat de Heer steeds meer te maken krijgt met ongeloof, vooral van de leiders van het volk. Dit krijgt een climax in Mattheüs 12. Vanwege dit ongeloof zal het Koninkrijk niet openbaar worden en begint de Heer Zijn boodschap te verbergen in gelijkenissen. Later, na Zijn opstanding, zou Hij Zich definitief verbergen en gaan zitten aan Gods rechterhand in de hemel.

Mattheüs 12
Er vinden in Mattheüs 12 een aantal gebeurtenissen plaats. Nadat de Heer een man met een dorre hand had genezen, beraadslaagden de farizeeën om Hem te doden (:14). Even later geneest Hij een demonisch bezeten man die blind en doofstom was. De farizeeën lasteren de geest door te zeggen dat Jezus geleidt wordt door de overste van de demonen (:24,31). Een werk dat overduidelijk door God tot stand kwam, schreven zij hiermee toe aan de tegenstander. Jezus noemt hen: ‘adderengebroed’ (:34) en een ‘boos en overspelig geslacht’ (:39).

Vanwege hun ongeloof begint de Heer tot de menigte te spreken in gelijkenissen, en dus in verborgenheden (Matth.13:11). Zoals we op andere plaatsen lezen dat Hij Zich fysiek voor hen verborg (Joh.8:59; 12:36), verbergt de Heer hier Zijn boodschap.

Slechts aan gelovigen worden deze verborgenheden uitgelegd (Matth.13:11,36).