Mattheüs 25:28-30 de gelijkenis van de talenten (4): wie heeft, zal gegeven worden

In deze lange gelijkenis is de boze en luie slaaf, een uitbeelding van degenen in die tijd die niet waakzaam zijn en net zo leven als de mensen in de dagen van Noach (Matth.24:37). Zij houden geen rekening met de komst van de Heer en het oordeel. Als ze zeggen dat ze geloven, blijkt dit niet uit hun werken, maar is het een dood geloof (Jak.2:17).

28 Neem weg, dan, van hem het talent, en geef het aan degene, die de tien talenten heeft.
29 Want aan ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal van hem weggenomen worden.

wie heeft, die zal gegeven worden
Het talent wordt van de boze slaaf afgenomen en aan degene gegeven die tien talenten heeft. De uitspraak in vers 29 lijkt op het eerste gezicht wat cryptisch, maar gelezen in de samenhang van Mattheüs 24 en 25 is het duidelijk waar het over gaat.

Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden. Degene die het woord heeft en door het woord de verwachting van het Koninkrijk en daardoor waakzaam is en verduurt, hem zal gegeven worden en hij zal overvloed hebben. Hij zal het Koninkrijk ingaan.

wie niet heeft
Degene die niet heeft, is degene die het woord niet gelooft en niet waakzaam is en verduurt. Hem zal wat hij had (of dacht te hebben), afgenomen worden. Hij had een verwachting van het Koninkrijk, maar zal het Koninkrijk niet ingaan. En daarover gaat ook het volgende vers.
Dit einde van de gelijkenis vertoont grote overeenkomsten met het einde van de gelijkenis van de twee dienstknechten. Er vindt een scheiding plaats (Matth.24:51). En iets soortgelijks vertelt ook de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. De deur gaat dicht en een deel wordt buitengesloten (Matth.25:10-12).

30 En werp de onbruikbare slaaf uit, in de buitenste duisternis. Daar zal het huilen zijn en het knarsen van de tanden.

buiten het Koninkrijk
De onbruikbare of onnuttige slaaf wordt uitgeworpen, in de buitenste duisternis. Eerder bij de gelijkenis van de twee dienstknechten hebben we al stil gestaan bij de term de buitenste duisternis. Het betekent dat degenen die worden buiten geworpen, buiten het Koninkrijk zullen zijn. Zij bevinden zich niet in het licht van het Koninkrijk.

In Mattheüs 22, in de gelijkenis van de Koninklijke bruiloft, is de bruiloftszaal ook een uitbeelding van het Koninkrijk, waar het licht is. Ongelovigen zullen worden buiten geworpen, in de buitenste duisternis (Matth.22:11-13).

huilen en knarsen van tanden
Ook aan de uitspraak wening en knersing der tanden hebben we al eerder uitgebreid aandacht besteed. Het huilen en knarsen van tanden is een uiting van de frustratie van degenen die buiten het Koninkrijk worden geworpen.

Met name voor de natuurlijke erfgenamen aan wie het Koninkrijk beloofd was, het Joodse volk, zal dit een harde realiteit zijn. Zij dachten dat zij het Koninkrijk zouden beërven, maar zullen zien dat er velen zullen komen van het oosten en van het westen, die zich zullen neerleggen met Abraham en Izak en Jakob in het Koninkrijk van de hemelen, terwijl zij zullen worden uitgeworpen (Matth.8:11-12).