Als er één waarheid is die Paulus zijn hele leven gekend heeft, is het dat er één God is. Dat vinden we dan ook als een rode draad door al zijn brieven. Maar ook toen Paulus nog Saulus was, behoorde dit al tot het fundament van zijn kennis. Hij was een geboren Israëliet met een Joodse opvoeding en naar de wet een Farizeeër (Hand.22:3; Fil.3:5). Ook nu is voor de Joden nog steeds het bekendste en belangrijkste vers uit de Tenach, de tekst die het sjema genoemd wordt. Het is de Joodse belijdenis van de eenheid van God.
Deuteronomium 6
4 Hoor, Israël: JAHWEH onze God, JAHWEH is één!
de ene God
Het sjema is de uitdrukking van het absolute geloof in de ene God en doortrekt het hele leven van een godsdienstige Jood. Het is het eerste wat een Joods jongetje leert, maar ook het laatste wat een Jood bij het sterven op zijn lippen zal nemen. Op vrijwel elke deurpost van Joodse huizen en gebouwen vind je kokertjes (de mezouza) met een rolletje perkament, waarop dit vers staat. Ook vind je het in de holtes van de gebedsriemen (de tefilin) die de Jood draagt als hij bidt. Hiermee brengt men in praktijk wat het vervolg van Deuteronomium zegt.
5 En jij zal JAHWEH, jouw God, liefhebben met heel jouw hart en met heel jouw ziel en met heel jouw kracht.
6 En deze woorden, die ik jou vandaag als instructie geef, zullen in jouw hart zijn.
7 En jij zal ze herhalen voor jouw zonen, en jij zal erover spreken tijdens jouw zitten in jouw huis en tijdens jouw gaan op de weg en bij jouw neerliggen en bij jouw opstaan.
8 En jij zal ze vastbinden tot teken op jouw hand en zij worden tot voorhoofdsbanden tussen jouw ogen.
9 En jij zal ze schrijven op de deurposten van jouw huis en op jouw poorten.
Paulus in Athene
Als de apostel Paulus op één van zijn reizen in Athene is, ziet hij dat de stad vol afgodsbeelden staat (Hand.17:16). Als hij op de markt met verschillende filosofen argumenteert (17:17-18), wordt hij uitgenodigd om zijn verhaal op de Areopagus te doen. De Atheners waren letterlijk nieuws-gierig en altijd op zoek naar nieuwtjes en nieuwe leringen (17:21). Paulus krijgt daar, staande op de Areopagus, het woord.
Handelingen 17
22 En Paulus staat in het midden van de Areopagus, en hij zei met nadruk: Mannen, Atheners, ik aanschouw aan alle kanten, hoe buitengewoon religieus jullie zijn.
23 Want toen ik door de stad ging, en de voorwerpen van jullie verering overpeinsde, vond ik ook een voetstuk, met het opschrift: Aan een onbekende god. Wie jullie, dan, zonder hem te kennen, vereren, deze verkondig ik jullie.
truc?
Soms wordt gezegd dat het een slimme truc of list van Paulus was om op hun godsdienstigheid in te spelen en de gelegenheid van het lege voetstuk met het opschrift ‘aan een onbekende god’ aan te grijpen om zijn verhaal te doen. De Atheners waren ontzettend religieus en hadden blijkbaar overal wel een god voor. Maar wie zoveel goden bedenkt, kan er wel eens één vergeten zijn en daarom hadden ze een voetstuk geplaatst om ook hierin te voorzien.
dé God
Natuurlijk was het slim van Paulus, maar het was meer dan dat. Zij die meerdere goden (er)kennen, kennen geen God in de absolute zin van het woord. Het Griekse woord voor God is Theos en dat betekent Plaatser. God is de Plaatser en Beschikker van alle dingen en Hij is soeverein. Daarom is Hij dan ook werkelijk GOD. Hij is oppermachtig en almachtig, alles wat Hij wil, dat kan en zal Hij doen. Hij is de Bedenker en Schepper van alles. Hij deelt Zijn positie niet met andere goden. Omdat de Grieken meerdere goden vereerden, kenden zij daardoor de GOD niet.
24 De God, die de wereld gemaakt heeft, en alle dingen die daarin zijn, déze, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt,
25 die ook niet door mensenhanden wordt behandeld, alsof Hij iets behoeft, omdat Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft.
de Bron van al het leven
Hij is Heer (>Eigenaar en Heerser) van hemel en aarde. De goden die de Grieken kenden, waren door hun eigen handen gemaakt en via hun eigen denkwereld door henzelf “tot leven gebracht”. Maar dé God, die Paulus hen verkondigt, is Degene die al het leven geeft. Hij wordt niet van mensenhanden bediend en woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels, maar woont in Zijn schepping, die Hij zelf gemaakt heeft. En Hij is de Bron van al het leven, Hij is degene die aan allen het leven, adem en alles geeft. Wat een enorm contrast met de goden van de Grieken en de goden van religie in het algemeen. Altijd worden die “goden” geschilderd als afhankelijk van de mens. Ook in de christelijke religie. Als de mens namelijk geen keuze maakt of de juiste dingen doet, dan gaat hij voor altijd verloren. Het is altijd van de mens afhankelijk. Dus ook daar kent men dé God niet werkelijk.
Gods geslacht
Bijzonder is dan ook wat Paulus in het vervolg nog zegt. Let op, hij heeft het hier tegen volstrekt onwetende en ongelovige Grieken. Na zijn toespraak spotten zij zelfs met Paulus’ boodschap (17:32). Maar Paulus verkondigt hen dat zij allen uit God zijn voortgekomen en haalt hierbij één van hun eigen dichters aan.
28 want in Hem leven wij, en bewegen wij, en zijn wij, zoals ook sommige dichters van jullie hebben uitgesproken: Want wij zijn ook van dat geslacht.
29 Wij, dan, die van Gods geslacht zijn, behoren dus niet te veronderstellen, dat het goddelijke lijkt op goud, of op zilver, of op steen, op een beeldhouwwerk van handwerk, en op menselijke gevoelens.
Elk mens behoort tot Gods geslacht, zegt Paulus hier en hij sluit zijn toehoorders daarbij in. Als een mens dat hoort, zou hij dat erkennen en zich daarop bezinnen. Dat is dan ook wat Paulus naar voren brengt.
30 God geeft, dan, met voorbijzien van de tijden van onwetendheid, nu opdracht aan alle mensen, overal, zich te bezinnen,
31 omdat Hij een dag gesteld heeft, waarop Hij de bewoonde wereld in rechtvaardigheid zal oordelen, door een man, die Hij bepaalt, geloof verschaffend aan allen, die Hem uit de doden doet opstaan.
Deze hele schepping zal geoordeeld (>gericht) worden door een Man, de Zoon van God (Joh.5:22). God heeft Zijn Zoon opgewekt uit de doden en alles in Zijn hand gegeven. Daarvan zal iedereen overtuigd worden: geloof verschaffend aan allen. Wie zich daarop bezint, kan maar tot één reactie komen: God als God erkennen, verheerlijken en danken (Rom.1:21)!