wie of wat is “de weerhouder”? (1)

In de 2e Thessalonicenzen brief geeft Paulus aanvullend onderwijs aan zijn lezers. Paulus was slechts drie weken in Thessalonica geweest (Hand.17:2) en had de Thessalonicenzen in zijn eerste brief geschreven over de parousia (>aanwezigheid, wederkomst) van de Heer Jezus Christus (1 Thess.4:15). Bij die gelegenheid zullen de doden in Christus opstaan en de gelovigen die op dat moment nog leven, zullen een nieuw lichaam krijgen en zij zullen gezamenlijk weggerukt worden en de Heer tegemoet gaan in de lucht (1 Thess.4:16-17).

tijden en gelegenheden
In het doorgaande betoog, in hoofdstuk 5, spreekt Paulus over de tijden en gelegenheden van deze wegrukking (1 Thess.5:1). Die vindt namelijk plaats in de context van een aantal andere gebeurtenissen. Dit was iets wat Paulus in de korte tijd dat hij in Thessalonica was, onderwezen had, want hij zegt dat zij nauwkeurig op de hoogte zijn van deze tijden en gelegenheden (1 Thess.5:2).

misleiding
In de 2e Thessalonicenzen brief schrijft Paulus nogmaals over de gebeurtenis van de wegrukking en noemt het hier: onze vereniging tot Hem. De Thessalonicenzen waren in opschudding gebracht door andere geluiden dan wat Paulus hen had geleerd en blijkbaar was er zelfs een nepbrief in omloop die niet door Paulus was geschreven, maar waar wel zijn naam boven stond (2 Thess.2:1-2).

de dag van de Heer al aangebroken?
Zij waren hierdoor in verwarring gebracht en dachten dat de dag van de Heer nu al aangebroken was. Paulus zegt dat dit nog niet het geval kan zijn. Hij had hen immers geleerd dat zij zouden worden weggegrist of weggerukt, vóórdat de dag van de Heer op aarde zou aanbreken. Ook zegt hij hierover, dat eerst, voordat die dag aanbreekt, de mens van de wetteloosheid onthuld moet worden en beschrijft ook wie dat zal zijn (2 Thess.2:3-4; 8).

Maar hij zegt er ook bij dat er iets of iemand is die de onthulling van de wetteloze weerhoudt of tegenhoudt. Letterlijk spreekt hij over de tegenhoudende (2 Thess.2:6-7). Wie of wat is deze tegenhouder of weerhouder? Om dat te verstaan, moeten we dit gedeelte in de context bezien van beide Thessalonicenzen brieven.

als een dief in de nacht
De Thessalonicenzen waren dus nauwkeurig op de hoogte van de tijden en gelegenheden. Dit in tegenstelling tot de wereld voor wie deze dag zal komen als een dief in de nacht (1 Thess.5:2). De wereld kent het woord van God immers niet en leeft in duisternis, maar degenen die het woord wel kennen, leven in het licht en zien “hoe laat het is” (1 Thess.5:4-5).
Voordat de dag van de Heer aanvangt, zal immers eerst een periode van vrede en zekerheid komen, die zal blijken een valse vrede te zijn en slechts “een stilte voor de storm”, want het zal opgevolgd worden door een plotseling verderf (1 Thess.5:3).

grote verdrukking
Dit verderf wordt elders de grote verdrukking genoemd (Matth.24:21) en zal 1260 dagen duren (Opb.11:3; 12:6) of 42 maanden (Opb.11:2; 13:5), dat is: een tijd, tijden en een halve tijd (Opb.12:14), oftewel: drieënhalf jaar. Deze periode wordt in Openbaring voorgesteld als de toorn van de draak (Opb.12:12,17), dat is de Satan (Opb.12:9).

In Openbaring 6 wordt deze schijnvrede en de daarop volgende grote verdrukking geïllustreerd door een aantal paarden met ruiters, die ten tonele worden gevoerd bij het openen van zegels. Het eerste witte paard brengt een vrede, die tijdelijk blijkt te zijn, omdat het wordt opgevolgd door een paard dat de vrede wegneemt (Opb.6:1-4). Op deze schijnvrede volgen: oorlog, hongersnood, dood en verderf (Opb.6:4-8).

na de grote verdrukking
Bij het 6e zegel vindt er een aardbeving plaats en worden er tekenen aan de hemel genoemd (Opb.6:12). Jezus zegt in zijn “rede over de laatste dingen” in Mattheüs 24 uitdrukkelijk dat dit zal zijn na de grote verdrukking (Matth.24:21,29). Dit moment markeert dan ook het einde van de grote verdrukking. Een bijzondere gebeurtenis die ook bij de Hebreeuwse profeten genoemd wordt (Jes.13:10; 24:23; Joël 2:31; Zach.14:7), want aan het einde van deze periode is de Messias aan Israël verschenen en zal wat na de grote verdrukking overgebleven is van het volk Israël, geloven en bekeerd zijn tot JAHWEH, hun God (Zach.14:4; 13:9).

Het Koninkrijk op aarde begint bij Israël, maar is dan nog niet gevestigd over de volkeren. Ook de volkeren zullen onderworpen worden via oordelen. De zegels sluiten de periode met betrekking tot het onderschikken van Israël af en het laatste dat erover beschreven wordt, is dat 144.000 Israëlieten worden verzegeld aan hun voorhoofden, vóórdat er oordelen over de rest van de aarde zullen komen (Opb.7:1-4). Het zevende en laatste zegel  brengt een stilte (Opb.8:1) en is een onderbreking. Daarna vangen de zeven bazuinen aan (Opb.8:2).

De 144.000 zullen in de hele wereld het evangelie van het Koninkrijk verkondigen (Matth.24:14). En deze boodschappers zullen zijn uitverkorenen uit het volk bijeen vergaderen uit de vier windstreken, en terug verzamelen naar het land (Matth.24:31). Dat zal zijn in een periode ná de grote verdrukking en deze periode wordt in Openbaring genoemd: de dag van toorn.

Openbaring 6
16 En zij zeggen tot de bergen en tot de rotsen: Val op ons, en verberg ons voor het aangezicht van Hem, die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van hun toorn is gekomen, en wie kan standhouden?

de toorn van God en het Lam
Deze dag van toorn is niet de toorn van de draak, maar de dag van toorn van God en het Lam. Door middel van oordelen, die in Openbaring worden voorgesteld als bazuinen en schalen worden de natiën onderworpen aan de heerschappij van de Messias. Dat is dan ook de reden van de verzegeling van de 144.000. Zij worden door deze verzegeling beschermd en hen kan geen schade worden toegebracht (Opb.9:4; 7:1-4).

In zowel de 1e als de 2e Thessalonicenzen brief zegt Paulus dat de gelovigen niet gesteld zijn tot toorn, maar daarvan worden gered.

1 Thessalonicenzen 1
9 (…) om slaaf te zijn voor de levende en ware God, 10 en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opwekt, Jezus, die ons uitredt uit de komende toorn.

1 Thessalonicenzen 5
8 (…) de hoop van de redding. 9 Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijging van redding door onze Heer Jezus Christus.

2 Thessalonicenzen 2
13 Maar wij zijn verschuldigd God altijd voor jullie te danken, door de Heer geliefde broeders, dat God jullie als eerstelingen heeft uitverkoren tot redding, in heiliging van de geest en geloof in de waarheid.
14 Daartoe roept Hij ons ook, door ons evangelie, tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus.

gered
Wij, de gelovigen van nu, die behoren tot het lichaam van Christus, zullen voordat de toorn geopenbaard wordt op aarde, gered worden voor die toorn, welke toorn dan ook: zowel de toorn van de draak, als de toorn van God en het Lam. De ecclesia (>gemeente) zal dan ook weggerukt worden vóór de grote verdrukking.