Paulus baseert een belangrijk deel van zijn betoog in Efeze 1 op Psalm 8 en Psalm 110. Hij zegt in dit gedeelte dat de Christus is gezet aan Gods rechterhand in de hemel (Ef.1:20), een verwijzing naar Ps.110:1. Christus is gezet boven alle overheid en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt (Ef.1:21). Alles onderschikt Hij onder Zijn voeten (Ef.1:22), een verwijzing naar Ps.8:7.
Alles is dus aan Hem, aan Christus, onderworpen, maar dat is niet alles wat Paulus zegt. Hij zegt dat Christus als Hoofd aan de ecclesia is gegeven (Ef.1:22). De ecclesia is Zijn lichaam (Ef.1:22) en één met Hem. Elders noemt hij deze eenheid kortweg: de Christus (1Kor.12:12).
onder Zijn voeten
Als Paulus verklaart op basis van Psalm 8 en 110 dat alles onder Zijn voeten is gesteld, dan gaat het hier over Hoofd en lichaam. Het lichaam is de completering van Christus, het Hoofd (Ef.1:23). Hoofd en lichaam, de Christus, is gesteld over alles en alles wordt aan Hoofd en lichaam onderschikt. Paulus verklaart hiermee dat dit al verborgen was in Psalm 8 en 110. Op verborgen wijze spreken deze Psalmen over de ecclesia, het lichaam van Christus.