Zondag besprak ik in een bijbelstudie 1 Korinthe 13, het hoofdstuk over de liefde. Ten diepste gaan de uitspraken die daar staan over God zelf, God is immers liefde (1 Joh.4:18 en 16). De liefde wordt in 1 Korinthe 13 dan ook gepersonifieerd. Personificatie is een bekende stijlfiguur waarbij een abstract begrip wordt opgevoerd als persoon. Dit komen we in de Schrift vaker tegen, zoals bijvoorbeeld de wijsheid in Spreuken 8 wordt gepersonifieerd.
de liefde is niet jaloers
Tijdens de bespreking kwam ik op 1 Kor.13:4, waar staat: “de liefde is niet jaloers”. Dat is opmerkelijk, want als deze eigenschappen God toebehoren, hoe kan het dan dat we in de Schrift lezen dat God wel jaloers is? Jaloersheid wordt notabene genoemd als één van de werken van het vlees in Gal.5:22. Hoe kan dat op God van toepassing zijn, is daar sprake van hetzelfde als wanneer we in bijvoorbeeld Ex.20:5 lezen dat God een jaloers (Statenvertaling: ijverig, NBG: naijverig) God is?
Exodus 20
4 Jullie maken voor jezelf geen beeldsnijwerk of enige representatie van wat in de hemelen is, boven, en wat op de aarde is, beneden, en wat in de wateren, beneden de aarde, is.
5 Jullie zullen je voor hen niet neerbuigen en jullie zullen hen niet dienen, want Ik, JAHWEH, jullie God, ben een jaloerse God (…)
afgoderij=hoererij
We vinden in de Hebreeuwse geschriften van het oude testament een aantal keren vermeld dat God een jaloers God is, of woorden van die strekking. Wie de Schriftplaatsen opzoekt, zal zien dat het verband waarin dit genoemd wordt, altijd hetzelfde is. In de context gaat het er altijd om dat God jaloers is vanwege afgoderij van Zijn volk. Onderaan deze blog vind je de vermeldingen die ik gevonden heb.
huwelijksrelatie
De relatie tussen JAWHEH en Zijn volk Israël wordt in de bijbel voorgesteld als een huwelijksrelatie (Jer.3:14; 31:34). Het oude verbond is dan ook een huwelijksverbond. Wanneer het volk andere goden naloopt, is dit niet alleen afgoderij, maar ook hoererij. In dat verband wordt God dan ook een jaloers God genoemd. God is niet jaloers, omdat Hij iets wil hebben wat Hem niet toebehoort, dat zouden wij afgunst noemen. God is jaloers wanneer dat wat Hem toebehoort van Hem afdwaalt en van een ander wordt.
voorbeeld
Als een getrouwde man ziet dat iemand contact zoekt met zijn vrouw met de bedoeling haar te versieren of met haar te flirten, dan is die man jaloers. Dat is normaal en gezond. Het is zijn vrouw, dus die komt de ander niet toe. Zo wordt daar in de bijbel ook over gesproken met betrekking tot God en Zijn vrouw, dat is Israël.
oude testament
Het Hebreeuwse woord, en de verwante woorden, die vertaald worden met jaloers(heid) zijn neutrale woorden en het is het verband waaruit moet blijken of het positief of negatief opgevat moet worden. Zo wordt Pinehas, de kleinzoon van Aäron, geprezen om zijn ijver voor God (Num.25:11 en 13) en ook lezen we over de ijver van JAHWEH (Jes.59:17). Maar we lezen ook over de Filistijnen die Izak benijdden (Gen.26:14), omdat het hem voorspoedig gaat en vervolgens uit afgunst de door hem opgegraven waterputten dichtstoppen.
nieuwe testament
In het Grieks van het nieuwe testament worden de woorden zeloo (G2206) en zelos (G2205) vertaald met jaloers(heid). Het woord is afgeleid van zeo (G2204) dat vurig of kokend betekent. Ook dit is een neutraal woord en afhankelijk van de context wordt duidelijk wat de betekenis is: positief of negatief.
Zo wordt er gesproken over de ijver of geestdrift van Jezus bij de tempelreiniging (Joh.2:17). Maar ook over de jaloersheid of nijdigheid van de Sadduceeën (Hand.5:17) en de Joden (Hand.13:45) jegens de apostelen.
Jaloersheden of afgunstigheden behoren tot de werken van het vlees (Gal.5:20). Maar ook moedigt Paulus de Korinthiërs aan om hartstochtelijk toegewijd te zijn aan of te ijveren naar de geestelijke gaven (1 Kor.14:1 en 39).
Conclusie: zowel de Hebreeuwse woorden, als de Griekse woorden die in de Schrift vertaald worden met jaloers(heid) hebben een brede toepassing en krijgen hun betekenis in de context.
Vermeldingen van jaloers/jaloersheid in het oude testament in verband met God:
Deut.32:16, 21; Ps.78:58 (H7065)
Ex.20:5, 34:14; Num.25:13; Deut.4:24, 5:9, 6:15; 1 Kon.19:10, 14 (H7067)
Joz.24:19; Nah.1:2 (H7072)