In de 1e Petrus brief vinden we een gedeelte waarin wordt gesteld dat Christus gepredikt heeft aan geesten die in de gevangenis zijn. Gaat het hier over mensen? Heeft Christus na Zijn opstanding het evangelie verkondigd aan doden in het dodenrijk, zoals men hier wel eens in leest, of gaat het hier over iets anders? Hieronder eerst de bewuste verzen uit 1 Petrus.
1 Petrus 3
18 …Hij (=Christus), die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt in geest,
19 in welke Hij ook heengegaan is en geproclameerd heeft aan de geesten in de gevangenis,
20 die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen het geduld van God bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden.
mensen zijn geen geesten
Duidelijk moet zijn bij het lezen van dit gedeelte, dat het gaat over geesten, dat wil zeggen: geestelijke wezens. We lezen nergens in de Schrift dat mensen aangeduid worden met de term geesten. Wel dat zij bezeten zijn door een onreine geest (zie bijv. Marc.5:2). Welke geesten deze “geesten in de gevangenis” zijn die in 1 Petr.3:19 genoemd worden, blijkt uit het verband. Het zijn ongehoorzame geesten uit de dagen van Noach. Mijns inziens kan dit maar op één groep wezens slaan en dat zijn zij die in Gen.6:2 Gods zonen worden genoemd. Zij vermengden zich met mensen en zo ontstonden er reuzen (NBG en Statenvertaling), in het Hebreeuws Nefilim. Deze gebeurtenissen blijken de directe aanleiding voor de zondvloed te zijn, zo vinden we beschreven in de eerste verzen van Genesis 6. Ook Judas refereert hieraan in zijn brief.
Judas
6 en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden.
engelen
Het zijn engelen (lett: boodschappers) die aan hun oorsprong ontrouw werden. Dat wil zeggen: zij zijn ander vlees achternagelopen (Judas :7) en hebben zich vermengd met mensen. Petrus spreekt hier ook over in zijn tweede brief:
2 Petrus 2
4 Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan krochten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren…
Deze geestelijke wezens worden door God bewaard in de afgrond (Grieks: Tartarus) tot de dag van het oordeel. In 1 Petrus 3 verklaart Petrus dat Christus is gedood en levend gemaakt en dat Hij na Zijn opstanding heeft geproclameerd aan deze geestelijke wezens in Tartarus, hun gevangenis tot de dag van het oordeel.