Vorige week op een bijbelstudie haalde ik een vers aan uit Ezechiël 37 waar wordt gesproken over “Mijn knecht David, die koning over hen (=Israël) zou zijn”. Ik betrok dit vers op het toekomstige Messiaanse Koninkrijk dat Christus zal oprichten vanuit Jeruzalem: een hersteld Israël dat tot zegen zal zijn voor alle volken van de aardbodem, zoals dat duizenden jaren geleden is beloofd aan Abraham, Izak en Jakob.
letterlijk David?
Iemand stelde mij een vraag waarom ik dacht dat het vers in Ezechiël 37 spreekt over Christus en niet over David zelf. Er staat immers Mijn knecht David? Waarom spreekt dit dan niet letterlijk over David zelf? Juist op deze bijbelstudie had ik gesproken over de beloften aan Abraham, Izak en Jakob en de letterlijke vervulling van deze beloften. Ik had betoogd dat we de Schrift letterlijk zouden nemen, mits dit niet mogelijk is en er duidelijk sprake is van beeldspraak of wanneer er andere aanwijzingen zouden zijn waardoor we het niet letterlijk moeten nemen. Hieronder een aantal verzen uit het Schriftgedeelte, inclusief het beoogde vers 24.
Ezechiël 37
22 En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israels, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken.
(…)
24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden.
25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid (tot in de aeon), en mijn knecht David zal hun voor eeuwig (>tot de aeon) tot vorst zijn.
de Zoon van David
Het is Jezus zelf, die deze verzen aanhaalt en aangeeft dat Hij deze éne Herder is waarvan Ezechiël spreekt. Ezechiël 37 beschrijft een volk Israël dat verstrooid is onder de natiën en door God hersteld zal worden en terug zal worden verzameld naar het land (vers 21). Jezus zelf zegt in:
Johannes 10
14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij,
(…)
16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.
Zonder dit commentaar van Jezus op Ezechiël 37, zou er wellicht geen reden geweest zijn om Mijn knecht David letterlijk te nemen. Maar met het aanvullen van de profetie uit Ezechiël, laat Jezus zien dat Hijzelf die Éne Herder is en dat Hij de beloofde Koning en Herder is van het volk Israël.
de troon van David
Aan David werd zaad (nageslacht) beloofd, dat op de troon van David zou zitten (1 Kon.8:25). Dit zaad zou niet alleen zoon van David zijn, maar ook Zoon van God (2 Sam.7:14). God zou Zijn Koninkrijk bevestigen tot de aeon (2 Sam.7:13 en : 16). Deze beloften worden natuurlijk vervuld in dé Zoon van David, Jezus Christus (Matth.1:1). Van Hem profeteerde Jesaja al toen hij zei:
Jesaja 9
5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.
6 Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk.
Deze Zoon zal grote heerschappij voeren en vrede zonder einde. Dat spreekt van het nieuwe verbond uit Ez.37:26: het verbond des vredes. Wanneer Zijn geboorte wordt aangekondigd, wordt door de engel Gabriël dan ook gezegd dat dit de vervulling is van oudtestamentische profetieën over de beloofde Zoon van David.
Lukas 1
32 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven,
33 en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid (>tot in de aeon), en zijn koningschap zal geen einde nemen.
en later in hetzelfde hoofdstuk zegt Zacharias:
69 en heeft ons een hoorn des heils opgericht, in het huis van David, zijn knecht,
70 gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher (letterlijk: vanaf de aeon).
Mijn knecht
Een andere vraag die mij gesteld werd, was of Jezus Christus in de profetieën ook wel eens Knecht wordt genoemd. Over het antwoord op die vraag, kan ik kort zijn. Jazeker, vele malen! Zie bijvoorbeeld: Jes.42:1, 50:10, 52:13 en 53:11. Vergelijk ook Fil.2:6-7.
David, een profeet
Ook in de Psalmen vinden we diverse keren de term de term knecht, of net als in Ez.37:25: Mijn knecht David. Hierop werpt de apostel Petrus een wel heel bijzonder licht in zijn toespraak op de Pinksterdag wanneer hij spreekt van de dood en opstanding van Christus. Hij haalt hiervoor een aantal Psalmen aan waarin David op het eerste gezicht lijkt te spreken van zichzelf. Maar Petrus zegt:
Handelingen 2
29 Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag.
30 Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten,
31 heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.
David was een profeet, in persoon en in spreken. Zijn woorden en handelen zijn met recht profetisch en spreken van de Zoon van David, Christus Jezus!