letterlijk David?

In de profetieën vinden we voorzeggingen met betrekking tot de toekomst, in de trant van: “Mijn knecht David, die koning over hen (=Israël) zou zijn”. Bijvoorbeeld in Ezechiël 34:23-24; 37:24-25. Deze verzen gaan over het toekomstige Messiaanse Koninkrijk dat Christus zal oprichten vanuit Jeruzalem: een hersteld Israël dat tot zegen zal zijn voor alle volken van de aardbodem, zoals dat duizenden jaren geleden is beloofd aan Abraham, Izak en Jakob.

letterlijk David?
Maar dat roept een vraag op. Christus zou toch Koning zijn (Ps.2:6; Matth.2:2; 1 Kor.15:25) en spreken deze verzen dan niet van David, die koning zou zijn in het Messiaanse rijk? Er staat immers Mijn knecht David? Waarom zou dit dan niet letterlijk over David zelf spreken? Laten we het Schriftgedeelte uit Ezechiël 37 eens nader bekijken.

Ezechiël 37
22 En Ik zal hen maken tot één volk in het land, op de bergen van Israël en één koning zal voor hen allen tot koning zijn. En zij zullen niet meer tot twee natiën zijn en zij zullen niet meer verdeeld zijn in twee koninkrijken.
(…)
24 En Mijn knecht David zal koning over hen zijn en één zal herder voor hen allen zijn. En in Mijn oordelen zullen zij gaan en Mijn statuten zullen zij in acht nemen en zij zullen ze doen.
25 En zij zullen wonen op het land dat Ik gaf aan Mijn dienaar, aan Jakob, waarop jullie vaders woonden. En zij zullen er op wonen, zij en hun zonen en de zonen van hun zonen, tot aan de aeon. En David Mijn knecht, zal vorst voor hen zijn voor de aeon.

de Zoon van David
Het is Jezus zelf, die deze verzen aanhaalt en aangeeft dat Hij deze éne Herder is waarvan Ezechiël spreekt. Ezechiël 37 beschrijft een volk Israël dat verstrooid is onder de natiën en door God hersteld zal worden en terug zal worden verzameld naar het land (vers 21).

Johannes 10
14 Ik ben de goede herder en Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij,
(…)
16 En andere schapen heb Ik, die niet van deze schaapskooi zijn. Ook die moet Ik leiden, en zij zullen mijn stem horen, en het zal worden: één kudde, één herder.

Zonder dit commentaar van Jezus op Ezechiël 37, zou er wellicht reden geweest zijn om Mijn knecht David letterlijk te nemen. Maar met het aanvullen van de profetie uit Ezechiël, laat Jezus zien dat Hijzelf die Éne Herder is en dat Hij de beloofde Koning en Herder is van het volk Israël.

de troon van David
Aan David werd zaad (nageslacht) beloofd, dat op de troon van David zou zitten (1 Kon.8:25). Dit zaad zou niet alleen zoon van David zijn, maar ook Zoon van God (2 Sam.7:14). God zou Zijn Koninkrijk bevestigen tot de aeon (2 Sam.7:13,16). Deze beloften worden natuurlijk vervuld in Zoon van David, Jezus Christus (Matth.1:1). Van Hem profeteerde Jesaja al toen hij zei:

Jesaja 9
5 Want een Kind is aan ons geboren, een Zoon is aan ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men zal Zijn naam noemen: Wonderbaarlijkheid, raadgevende God, Machtige, Vader van de toekomst, Overste van de vrede.
6 Groot zal de heerschappij zijn en aan de vrede komt geen einde, op de troon van David en over Zijn koninkrijk, om het te vestigen. (…)

Deze Zoon zal grote heerschappij voeren en vrede zonder einde. Dat spreekt van het nieuwe verbond uit Ez.37:26: het verbond des vredes. Wanneer Zijn geboorte wordt aangekondigd, wordt door de engel Gabriël dan ook gezegd dat dit de vervulling is van oudtestamentische profetieën over de beloofde Zoon van David.

Lukas 1
32 Deze zal groot zijn, en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en de Heer God zal Hem de troon van zijn vader David geven,
33 en Hij zal koning zijn over het huis van Jakob tot in de aeonen, en er zal geen einde zijn aan zijn koninkrijk.

En later in hetzelfde hoofdstuk zegt Zacharias:

69 en Hij doet voor ons een hoorn van redding oprijzen, in het huis van David, zijn knecht,
70 zoals Hij gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten, die vanaf de aeon zijn.

Mijn knecht
Net als David, wordt ook de Heer Jezus Christus in de profetieën Knecht (>of: dienaar) genoemd, vele malen! Zie bijvoorbeeld: Jes.42:1, 50:10, 52:13 en 53:11. Vergelijk ook Fil.2:6-7.

David, een profeet
Het begrip knecht vinden we ook in de Psalmen diverse keren , of net als in Ez.37:25: Mijn knecht David. Hierop werpt de apostel Petrus een wel heel bijzonder licht in zijn toespraak op de Pinksterdag wanneer hij spreekt van de dood en opstanding van Christus. Hij haalt hiervoor een aantal Psalmen aan waarin David op het eerste gezicht lijkt te spreken van zichzelf. Maar Petrus zegt:

Handelingen 2
29 Mannen broeders, veroorloof mij met vrijmoedigheid tot jullie te zeggen aangaande de aartsvader David, dat hij èn overleed, en werd begraven, en zijn graf is onder ons tot op deze dag.
30 Omdat hij, dan, een profeet was, en dat hij wist, dat God met een eed aan hem gezworen heeft, om iemand uit de vrucht van zijn lende op zijn troon te doen zitten,
31 zo heeft hij dit, voorziende, gesproken over de opstanding van de Christus,
dat Hij noch in het dodenrijk in de steek werd gelaten, noch Zijn vlees ontbinding heeft gezien.

David was een profeet, in persoon en in spreken. Zijn woorden en handelen zijn met recht profetisch en spreken van de Zoon van David, Christus Jezus!