Gelijkenissen: waarom gelijkenissen (1)?

In de evangeliën vinden we vele gelijkenissen, uitgesproken door de Here Jezus. Voordat we de gelijkenissen stuk voor stuk bespreken, is het goed om eerst de vraag te beantwoorden waarom de Heer in gelijkenissen sprak. De gangbare verklaring is dat Hij dit deed om zaken te verduidelijken en uit te leggen. Maar meteen bij de eerste gelijkenis die we in de bijbel tegenkomen, namelijk die van de zaaier, blijkt dat de gelijkenis niets verduidelijkt, maar integendeel: het is nodig dat de Heer de gelijkenis uitlegt aan de discipelen (Matth.13:18-23).

In hetzelfde hoofdstuk vinden we de gelijkenis van het onkruid, waarbij de Heer op verzoek van Zijn discipelen ook weer uitleg geeft (vers 36-43). Zij begrepen de gelijkenissen niet en hadden een toelichting nodig. Een gelijkenis heeft dus een verklaring nodig en is geen verklaring.

verborgenheden
Na het uitspreken van de gelijkenis van de zaaier, komen de discipelen naar de Here Jezus toe en vragen Hem waarom Hij tot de menigte in gelijkenissen spreekt (Matth.13:10). Zij wisten blijkbaar ook niet waarom Hij dit deed. Dat de Heer in gelijkenissen sprak, riep zelfs bij hen, zijn kring met vertrouwelingen, vragen op.

Vaak zeggen uitleggers dat het een gewoonte was in die dagen in die streek om zaken te verduidelijken door middel van gelijkenissen. Maar meteen bij het eerste verslag van gelijkenissen in het nieuwe testament wordt dit tegengesproken, want ook de discipelen hadden geen idee waarom de Heer dit deed.

Mattheüs 13
10 En de leerlingen kwamen naar Hem toe, en zij zeggen: Waarom spreek jij tot hen in gelijkenissen?
11 En Hij antwoordde, en Hij zei tegen hen: Aan jullie is het gegeven de geheimen van het koninkrijk van de hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven.
(…)
13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, dat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch begrijpen.

de verborgenheden van het Koninkrijk
Het antwoord van de Heer is, dat het de discipelen is gegeven om de verborgenheden van het Koninkrijk van de hemelen te kennen, maar dat dit aan de scharen niet is gegeven (Matth.3:11).

Gelijkenissen gaan dus over de verborgenheden of geheimenissen van het Koninkrijk. Ze spreken over een verborgen Koninkrijk, dat wil zeggen: over de periode dat het Koninkrijk van God niet openbaar is, maar verborgen (vergelijk Marc. 4:11). Kort en goed: gelijkenissen spreken over het ontstaan, bestaan en de voltooiing van het verborgen Koninkrijk.

openbaar
Gelijkenissen gaan dus over de periode die voorafgaat aan het geopenbaarde Koninkrijk. Vaak zien we dan ook dat gelijkenissen abrupt eindigen. Ze eindigen namelijk op het moment dat een verborgen Koninkrijk overgaat in een geopenbaard Koninkrijk.

de schuur en de akker
Zo vinden we in Mattheüs 13 nog net de vermelding dat de tarwe wordt samengebracht in de schuur, die hier een beeld is van het geopenbaard Koninkrijk (:30). En over de schat in de akker wordt vermeld dat deze verborgen wordt en degene die de schat gevonden had, heengaat en de akker koopt (:44). Wat er echter daarna met de schat en de akker gebeurt, wordt niet meer vermeld.

de koninklijke bruiloft
Bij de gelijkenis van de koninklijke bruiloft (Matth.22), die spreekt over een koning (God), die zijn zoon (Christus) een bruiloft (beeld van het geopenbaard Koninkrijk) bereid had, krijgen we nog net een inkijk in de bruiloftszaal (:11-12). Daar is iemand die er niet hoort en hij wordt verwijderd (:13). Ook hier wordt verder niet gesproken over de bruiloft, die een beeld is van het geopenbaard Koninkrijk.

wijze en dwaze maagden
Bij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden vinden we iets soortgelijks. Ook daar betreft het een bruiloft (Matth.25:10), maar de gelijkenis eindigt met de wijze maagden die de bruiloftszaal ingaan (Matth.25:10) en de dwaze maagden voor wie de deur gesloten wordt (Matth.25:10-12). Wat er binnen in de bruiloftszaal gebeurt, is een uitbeelding van het geopenbaarde Koninkrijk en dus ook geen onderwerp meer van de gelijkenis.