In de eerste verzen van Mattheüs 24 vinden we de aanleiding tot de toespraak van Jezus over “de laatste dingen”. Jezus zegt tegen Zijn discipelen dat de tempel verwoest zal worden en zij vragen Hem wanneer dat zal zijn en tevens waaraan zij kunnen zien wanneer Hij officieel als Koning aanwezig zal zijn, zij vragen naar Zijn parousia. Dat zal een heel nieuw tijdperk inluiden, de toekomende aeon, waarvan de profeten spreken: het Koninkrijk van de Messias. En vandaar ook hun derde vraag: wat is het teken van de voleinding van de(ze) aeon? Het eerste wat Jezus zegt, is:
4 En Jezus antwoordde, en Hij zei tegen hen: Kijk uit, dat niemand jullie zal doen dwalen.
verleiding
Deze aeon is een boos tijdperk, omdat de god van deze aeon het denken verblind (2 Kor.4:4). Satan is “de vader van de leugen” (Joh.8:44) en dat maakt dat de leugen in deze aeon eerder regel is dan uitzondering: “de leugen regeert”. De Heer waarschuwt Zijn discipelen voor misleiding. Ook Paulus waarschuwt in zijn brieven voor bedrog en dat zou volgens hem aan het einde van deze boze aeon, waar ook Mattheüs 24 van spreekt, alleen maar toenemen (2 Thess.2:10; 1 Tim.4:1-3; 2 Tim.3:1-5).
5 Want velen zullen onder mijn naam komen, en zeggen: Ik ben de Christus…
Letterlijk staat hier: velen zullen komen op mijn naam. Zou dit betekenen dat degenen die doen dwalen, mensen zijn die zeggen dat zij Jezus erkennen en hem zelfs prediken? Ook Paulus waarschuwt voor hen die zich voordoen als afgevaardigden van God, maar in werkelijkheid dat niet zijn.
2 Korinthe 11
13 Want zulke mannen zijn pseudo-apostelen, bedrieglijke werkers, die zichzelf voordoen als apostelen van Christus.
14 Geen wonder ook! Want Satan zelf doet zichzelf voor als een boodschapper van het licht.
15 Het is dus niets bijzonders, als ook zijn bedienden zichzelf voordoen, als dienaren van de rechtvaardigheid (…)
boodschappers van licht
Ook Satan doet zichzelf voor als een boodschapper (>engel, Grieks: aggelos) van licht. Satan bedient zich van het woord van God, maar verdraait dat subtiel, zodat hij zich voordoet als een boodschapper van licht. Denk aan de slang in de hof, die Eva vroeg: is het niet dat God gezegd heeft…? (Gen.3:1). Of bij de verzoeking in de woestijn, waarbij Satan wijst op wat er geschreven staat (Matth.4:6).
Wij zouden extra opmerkzaam zijn bij hen die zich voordoen als boodschappers van licht en dienaren van de rechtvaardigheid. De woorden van Jezus en Paulus zijn aanwijzingen dat de dienaren van Satan zich bevinden in de religieuze wereld, in het christendom. Aangezien zij boodschappers zijn, gaat het om hen die zeggen Gods woord te brengen: voorgangers, predikanten, enz.
5 … en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen doen dwalen.
ik ben de Christus
In de loop van de geschiedenis zijn er diverse figuren geweest, die zich uitgaven voor Christus (>Messias = Gezalfde). Meestal was dit kleinschalig, zoals in bepaalde sekten. Maar de uitspraak van Jezus gaat hier specifiek over de tijd die nog moet komen, zo blijkt uit vers 23 en 24. In de tijd van de grote verdrukking (:21) zullen er valse Christussen en valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen doen (:23-24). De misleiding zal enorm zijn. Eén figuur, die nog zal komen en die wij kennen uit de Schrift, springt eruit. Die vinden we bij de opening van het eerste zegel in Openbaring 6.
Openbaring 6
1 En ik zag: wanneer het Lammetje één van de zeven zegels opent (…)
2 En ik zag, en zie: een wit paard, en die erop zit, heeft een boog, en aan hem werd een lauwerkrans gegeven, en hij ging uit, overwinnende, en opdat hij zal overwinnen.
Ruiter op een wit paard
Later in het boek Openbaring vinden we een Ruiter op een wit paard beschreven, die wordt genoemd: Trouw en Waarachtig, en ook: het Woord van God (Opb.19:11-13). Hier betreft het onmiskenbaar Christus Jezus. Maar in Openbaring 6 lezen we dat de vrede die deze ruiter op het witte paard brengt, weggenomen wordt en een vreselijke slachting en verdrukking brengt (:3). Dit wordt beschreven in het tweede tot het zesde zegel, een uitbeelding van de grote verdrukking.
Deze ruiter op het witte paard, is wat Jezus in vers 24 een valse (>pseudo) Christus noemt. Iemand die zich voordoet als Messias, maar dit niet is. Ook Paulus refereert aan deze periode van valse vrede, die wordt opgevolgd door de grote verdrukking, als hij zegt: En wanneer zij zullen zeggen: vrede en zekerheid, dan onverwachts, overkomt hen een totaal verderf (1 Thess.5:3).