De Hebreeënbrief: boodschap en context

De bijbelverzen in dit artikel zijn uit de NBG-vertaling

Aan de Hebreeën?

Over de Hebreeënbrief zijn de meningen nogal verdeeld. Sommigen zeggen dat het geen brief is, omdat het niet de standaard aanhef van een brief heeft. Ook de afzender wordt niet genoemd, wat wel vreemd is bij een brief, maar wat ook veelzeggend zou kunnen zijn. Wellicht wil de afzender zich juist niet bekend maken, omdat hij hier goede redenen voor heeft.

Ook zijn er die zeggen dat het opschrift in onze bijbel boven de brief: “Aan de Hebreeën” een toevoeging is, die later gedaan is door de vertalers. Ook al zou dit waar zijn, dan is het uit de inhoud van de brief alsnog gemakkelijk af te leiden aan wie de Hebreeënbrief geschreven is. Voor het gemak blijf ik het dan toch maar de Hebreeënbrief noemen…

Het boek opent met:

Hebreeën 1:1:

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen TOT DE VADEREN gesproken had in de profeten (…)”

Als we dit vergelijken met:

Romeinen 9:4-5:

“…immers, zij zijn ISRAËLIETEN, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften: hunner zijn DE VADEREN (…)”

dan zien we dat deze vaderen Israëlieten zijn, oftewel: Hebreeën.

Het oude verbond

De brief staat vol met verwijzingen naar het oude verbond, zoals de tempeldienst en het bijbehorende (hoge)priesterschap. Het oude verbond met de tempeldienst was aan de Hebreeën gegeven, dus zij kenden dat en daarom is het logisch dat de schrijver van de brief ernaar verwijst.

In hoofdstuk 3 wordt de woestijnreis aangehaald, die we beschreven vinden in het boek Exodus, als voorbeeld voor de Hebreeën aan wie de brief werd geschreven. Ook hier weer een verwijzing naar de vaderen.

Hebreeën 3:7-9:

“Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, waar UW VADERS Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij Mijn werken zagen, veertig jaren lang.”

Deze Hebreeën waren de tweede generatie gelovigen (na de opstanding van Christus). Zij behoorden, naar de tijd gerekend, leraars te zijn, maar hadden nog steeds “melk” nodig (5:12).

De brief handelt over het voorbijgaan van het oude verbond (8:13) en stelt de lezers een oordeel in het vooruitzicht dat begint bij het Hebreeuwse volk. “De Here zal Zijn volk oordelen” (10:30).

Oordeel

De schrijver waarschuwt diverse keren voor het oordeel dat over dit volk zou komen, een oordeel door vuur (6:8; 10:27) en roept op tot volharding in geloof (10:36), “Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt [letterlijk: ‘het komende’, namelijk het oordeel], zal er zijn en niet op Zich laten wachten” (10:37).
Dit oordeel is ook gekomen in 70 na Chr. toen Jeruzalem door brand werd verwoest.

Eén van de gedeeltes die we in dat licht en die context zouden lezen, is:

Hebreeën 6:4-8:

“Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken. Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding.”

Deze Hebreeën waren tot geloof gekomen in de Messias, Jezus Christus (3:1) en zij hadden “de krachten van de toekomende eeuw gesmaakt.”

De krachten van de toekomende eeuw uit 6:5 zijn de wonderen en tekenen, zoals eerder in de brief genoemd in 2:4. Vergelijk ook bijvoorbeeld Johannes 2:23 waar wordt gezegd dat men geloofde door de tekenen. Maar wat nu als de tekenen verdwenen zouden zijn, wat blijft er dan over..?

De Hebreeën dreigden onder druk van hun volksgenoten te bezwijken en terug te keren naar het oude verbond, maar dat stond op het punt te verdwijnen (8:13). De stad Jeruzalem als centrum van de tempeldienst stond op het punt verwoest te worden en te verdwijnen (13:14).

Terugkeren naar een godsdienst die de Messias had gekruisigd, betekende dan ook “opzettelijk zondigen” (10:26) en men kruisigde zo als het ware de Zoon van God opnieuw (6:6). Hiervoor bleef geen “slachtoffer voor de zonden meer over” (10:26). HET offer van de Messias wezen zij immers af…

Er zijn dus enkele gedeeltes in de brief die spreken van vuur en oordeel en die voor velen moeilijk zijn om te verklaren (5:11). Deze gedeeltes zoals 6:8 en 10:27 worden vaak toegepast op “de hel.” Maar daar gaat het niet over.

De schrijver stelt de Hebreeën een oordeel in het vooruitzicht voor de stad Jeruzalem die samen met de tempel, het centrum van de godsdienst van het oude verbond was. De schrijver roept dan ook op om uit te gaan buiten de legerplaats, want de stad en de tempel zouden verdwijnen.

Hebreeën 13:

“Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.”

Beter…

Als de Hebreeën zouden terugkeren naar het oude verbond, dan zouden zij terugkeren naar iets dat zijn langste tijd had gehad en daarom wijst de schrijver van de brief hen erop dat al deze zaken, zoals beschreven onder de wet, “een schaduw hebben van de toekomende goederen” (10:1) en dus een voorafschaduwing zijn van deze toekomende goederen.

Deze toekomende goederen zijn beter en blijvend. Dit stelt de schrijver ten opzichte van de wet, het oude verbond, dat zou verdwijnen.

Hebreeën 10:34:

“(..) gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt.”

Het woord beter is een sleutelwoord in deze brief en komt vele malen voor. Het stelt de zaken van het oude in het licht van het nieuwe, het betere. Een aantal voorbeelden:

Hebreeën 11:16:

“…maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland.”

Hebreeën 7:19:

“Immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen.”

Hebreeën 7:22:

“In zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden.”

Hebreeën 8:6:

“Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust.”

Een verborgen Hogepriester

Er zijn ongetwijfeld veel zaken lastig te begrijpen van de dingen die we vinden in de Hebreeën brief. Het gaat immers om “vaste spijs” (5:12). Maar de belangrijkste boodschap van de brief staat niet ter discussie. De schrijver vat dit zelf samen in één vers:

Hebreeën 8:1:

“De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen.”

De boodschap van de Hebreeënbrief is dat er geen zichtbare koning zou komen, die het volk zou verlossen, maar een Hogepriester, die gezeten is in de hemel (1:4).

Geen zichtbare leider (koning), zoals Mozes was (3:1-6) en ook geen zichtbare hogepriester, zoals Aäron (5:4), maar een Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, die priester én koning was (7:1), verborgen in de hemel.
Dit priesterschap van Melchizedek is onschendbaar/onoverdraagbaar (7:24), in tegenstelling tot het hogepriesterschap van het oude verbond. Daarvan stierven de priesters uiteindelijk allen (7:23).

De Hebreeën leefden met de verwachting dat spoedig het Koninkrijk openbaar zou worden. Zij hadden wonderen en tekenen gezien die bij deze verwachting horen (2:4) en de krachten van de toekomende eeuw gesmaakt (6:5).

De schrijver legt hen uit dat het Koninkrijk niet openbaar zou worden. Ze moesten zich niet richten op wonderen en tekenen, de rituelen van het oude verbond, zoals offers en een zichtbare tempel, maar het Koninkrijk zou verborgen worden in de hemel met een onzichtbare Hogepriester.

Vertrouwen op zichtbare zaken zou verdwijnen en van hen werd gevraagd om te GELOVEN in dingen die niet gezien worden. Net als Mozes, Abraham, Jozef en alle anderen die genoemd worden in hoofdstuk 11, zouden zij sterven, zonder dat ze vervulling van de belofte van een zichtbaar Koninkrijk zouden verkrijgen.

Hebreeën 11:13:

“Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd (…)”

 

Download dit artikel als pdf