De bijbelverzen in dit artikel komen van www.schriftwoord.nl, tenzij anders vermeld.
Hoe brengen wij in de bijbel onderscheid aan in wat wél aan ons gericht is, en wat niet?
Iedereen die zich beroept op de bijbel als Gods Woord, brengt daarin, bewust of onbewust, verdeling aan in wat wél en wat niet voor hem bestemd is. Vaak zal dat redelijk onbewust gebeuren, is mijn vermoeden. Als je opgegroeid bent in een bepaald kerkgenootschap, hanteer je de verdeling die men daar maakt. Ik ken niemand die gelooft dat de hele Schrift rechtstreeks aan hem of haar gericht is. Laat ik het voorzichtig zeggen: er zullen er niet veel zijn die:
– Alle spijswetten en andere wetten uit het oude testament houden.
– Alle “hoogtijden van JAHWEH” vieren (Leviticus 23).
– Het rechteroog verwijderen of de rechterhand afhakken, wanneer die hen ergert
(Mattheüs 5:29-30).
– Enz.
Paulus zegt tegen Timotheüs in 2Timotheüs 2:15:
“Streef er naar jezelf beproefd te presenteren voor God, als een onbeschaamd werker, het woord van de waarheid juist snijdend.”
We zouden dus het woord van de waarheid juist snijden, dat wil zeggen: correct verdelen en onderscheid maken in wat wel rechtstreeks aan ons gericht is en wat niet. We zouden onderscheid maken in wat wel voor onze tijd bedoeld is en wat niet. Maar hoe doen we dat?
Verdeling tussen het oude en het nieuwe testament?
Er zijn er velen die deze verdeling aanbrengen tussen het oude en nieuwe testament. Het oude testament is dan voor Israël en het nieuwe testament is dan bestemd voor ons: gelovigen uit de heidenen. Maar wat zegt het nieuwe testament ons zelf? Waar zond Jezus Zijn discipelen (de twaalf) naartoe?
Mattheüs 10:5,6:
“Deze twaalf zendt Jezus uit, hen opdracht gevend, zeggend: ‘Op de weg van de natiën zullen jullie niet voortgaan en in een stad van Samaritanen zullen jullie niet binnen gaan, maar ga veeleer naar de verloren schapen van het huis van Israël.”
Jezus zendt de twaalf dus nadrukkelijk naar de verloren schapen van het huis van Israël en Hij zegt daarbij nadrukkelijk dat ze niet tot de natiën zouden gaan.
Een ander, zeer belangrijk gedeelte in dit verband, uit het Mattheüs-evangelie (Mattheüs 15:22-24) is:
“En zie, een Kanaänitische vrouw, komend van de grensgebieden, schreeuwde, zeggend: ‘Ontferm U over mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter wordt op kwalijke wijze demonisch gedreven!’ Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn leerlingen, naar Hem toe komend, vroegen Hem, zeggend: ‘Zend haar weg, want zij schreeuwt ons na.’ Hij nu, antwoordend, zei: ‘Ik ben niet afgevaardigd anders dan tot de verloren schapen van het huis van Israël!”
Jezus zegt hier, tijdens Zijn bediening op aarde, dat Hij gezonden is tot Israël. Hij wil niet ingaan op het verzoek van een Kanaänitische vrouw, een vrouw uit de natiën. Ook Jezus was dus, net als we van de twaalf discipelen al zagen, specifiek gezonden tot Israël, volgens Zijn eigen woorden.
Dit wordt ook bevestigd door Paulus in Romeinen 15:8:
“Ik zeg namelijk dat Christus dienaar van besnedenen [besnijdenis=Joden] is geworden, ten behoeve van de waarheid van God, om de beloften van God aan de vaderen te bevestigen.”
In de evangeliën, ten tijde van de geschiedenis met de Kanaänitische vrouw, zijn de natiën nog gasten en bijwoners (Efeziërs 2:19). Christus Jezus is echter Heer van allen (Handelingen 10:36; Romeinen 10:12) en hoewel de Kanaänitische vrouw niet welkom was aan Israëls tafel, gaf Jezus haar wel wat zij nodig had: kruimeltjes van de zegeningen die bedoeld zijn voor Israël.
Mattheüs 15:25-28:
“Maar zij kwam en aanbad Hem, zeggend: ‘Heer! Help mij!’ Maar Hij, antwoordend, zei: ‘Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het voor de hondjes te werpen.’ Maar zij zei: ‘Ja, Heer! Want ook de hondjes eten van de kruimeltjes die van de tafel van hun heren vallen.’ Dan, antwoordend, zei Jezus tot haar: ‘O, vrouw! Groot is jouw geloof! Laat jou gebeuren zoals jij wil!’ En haar dochter werd gezond gemaakt in dat uur.”
Het brood is een beeld van ons geestelijk voedsel, het Woord van God (Mattheüs 4:4). Het brood dat wij vinden in de evangeliën, zoals hier in Mattheüs is niet voor de hondjes. Honden zijn een beeld van niet-Joden, heidenen dus.
Het geestelijk voedsel zoals wij dit vinden in Mattheüs is dus niet rechtstreeks voor ons gegeven. Wij zouden het niet tot ons nemen als brood dat voor ons bedoeld is. Wij kunnen echter wel degelijk lering trekken uit de woorden die Jezus sprak tot Israël. Wij kunnen Gods plan met Israël ontdekken in de gebeurtenissen (wonderen), zoals bijvoorbeeld de vele genezingen die we in de evangeliën vinden.
Wie onbevooroordeeld de evangeliën leest, kan niet anders concluderen dat Jezus in eerste instantie gezonden was tot het volk van Israël en de beschrijving van Zijn aardse loopbaan die we vinden in de evangeliën laat dit duidelijk zien (zie bijvoorbeeld Mattheüs 1:21; 2:6; 4:23; 15:28; Marcus 7:6; Lukas 7:16; 20:1; 24:21).
De hele Schrift is voor ons, maar de hele Schrift gaat niet over ons
De hele Schrift is dus nuttig voor ons en we kunnen uit de hele Schrift leren. Maar de hele Schrift is niet rechtstreeks aan ons gericht. Anders gezegd: de hele Schrift is VOOR ons, maar de hele Schrift gaat niet OVER ons.
Romeinen 15:4:
“Want alles wat tevoren werd geschreven, werd ons tot lering geschreven, opdat, door de volharding en de vertroosting van de Schriften, wij de verwachting zouden hebben.”
1Timotheüs 3:16,17:
“Alle Schrift is door God geïnspireerd en voordelig voor onderwijs, voor blootlegging, voor correctie en voor opvoeding, in rechtvaardigheid, opdat de mens van God volkomen mag zijn, toegerust tot ieder goed werk.”
Jezus en de twaalf waren Joden. Zij waren uit Israël en richtten hun woorden rechtstreeks tot Israël. Zo ook de apostelen uit de twaalf van wie we brieven vinden in de Schrift:
Jakobus 1:1:
“Jakobus, slaaf van God en van de Heer, Jezus Christus, aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn.”
1Petrus 1:1:
“Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de uitverkoren verbannenen van de verstrooiing van Pontus, Galatië, Cappadocië, Asia en Bithynië.”
Woorden gericht aan de twaalf stammen en aan hen die in de verstrooiing zijn. Joden verstrooid onder de volkeren dus (Deuteronomium 29:28-29). De twaalf discipelen waren immers gezonden tot het huis van Israël, zoals we eerder zagen in Mattheüs 10:6.
In het boek Handelingen lees je dan ook dat Petrus zich richt tot het volk van Israël (Handelingen 2:14,22,36; 3:12; 4:8; 5:31).
Paulus, apostel van de natiën
Maar welke woorden in de Schrift zijn dan wel rechtstreeks aan ons gericht? Dat zijn de woorden van de apostel Paulus. Hij is de apostel van de natiën:
Romeinen 11:13:
“Maar tot jullie, de natiën, zeg ik: “Zeker omdat ik apostel van de natiën ben, verheerlijk ik mijn bediening…”
Galaten 2:8,9:
“…want Hij die werkt voor Petrus in het apostelschap van de besnijdenis werkt ook voor mij in de natiën en de genade kennend die mij geschonken werd, gaven Jakobus en Cefas en Johannes, die verondersteld worden als pilaren, mij de hand van gemeenschap, dat wij naar de natiën gaan, doch zij naar de besnijdenis.”
Efeziërs 3:8:
“Aan mij, de minder dan de minste van alle heiligen, werd de genade gegeven dit aan de natiën te evangeliseren: de onnaspeurlijke rijkdom van Christus.”
1Timotheüs 2:7:
“…waarin ik geplaatst werd als verkondiger en apostel, ik spreek waarheid en ik lieg niet, een leraar van de natiën, in geloof en waarheid.”
2Timotheüs 1:11, NCV-vertaling:
“…waartoe ík aangesteld werd als heraut en apostel en leraar van de natiën.”
Als wij het woord van de waarheid correct verdelen, erkennen wij dat Jakobus, Petrus en Johannes apostelen uit de besnijdenis zijn (Galaten 2:9) met een boodschap voor de besnijdenis.
Paulus is de apostel van de natiën en richt zich dus rechtstreeks tot ons, de natiën.
Waarheid verkeerd toepassen is géén waarheid
Als we het gedeelte waar Paulus spreekt over het juist snijden van het woord van de waarheid verder bekijken, wordt dit nog duidelijker. Paulus geeft namelijk zelf een voorbeeld van twee mensen die het woord van de waarheid niet recht sneden:
2Timotheüs 2:15-18:
“Streef er naar jezelf beproefd te presenteren voor God, als een onbeschaamd werker, het woord van de waarheid juist snijdend. Maar houd afstand van de wereldse lege klanken, want zij zullen de oneerbiedigheid nog meer voortgang doen vinden, en hun woord zal koudvuur als weide hebben, onder wie zijn Hymeneüs en Philetus, die afwijken van de waarheid, zeggend dat de opstanding reeds is geweest en het geloof van sommigen omverwerpen.”
De opstanding is een waarheid die is naar de Schrift. We vinden de opstanding uitgebreid beschreven door Paulus in 1Korinthiërs 15. Daar wordt gesproken van de opstanding van Christus en wat het resultaat zal zijn van de opstanding van Christus, namelijk dat elk mens levend gemaakt zal worden (vers 22).
Hymeneüs en Philetus ontkenden de opstanding niet, maar zij zeiden dat de opstanding reeds geweest is. De opstanding van alle mensen is nog toekomst, zoals we zien in 1Korinthiërs 15. Hymeneüs en Philetus plaatsten de opstanding in het verleden in plaats van in de toekomst en pasten dit verkeerd toe. Zij sneden hiermee het woord van de waarheid niet recht.
Paulus stelt dat zij hiermee afwijken van de waarheid (vers 18).
Naast de al genoemde voorbeelden, zoals de woorden van Jezus in Zijn bediening op aarde en de woorden van de twaalf apostelen die tot het huis van Israël zijn gericht, is misschien wel het meest duidelijke voorbeeld van het woord van de waarheid recht snijden, het principe van de wet.
Galaten 3:24,25:
“Zo is de wet onze begeleider geworden tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu het geloof is gekomen, zijn wij niet meer onder de begeleider.”
Het woord dat in vers 24 en vers 25 vertaald is met begeleider is het Griekse paidagogos. Een pedagoog is een opvoeder. Wij zijn niet meer onder deze opvoeder, onder de wet.
De wet was gegeven totdat het Zaad gekomen zou zijn (vers 19). Het Zaad is Christus (vers 16).
Nu het geloof is gekomen (vers 25), namelijk: het geloof VAN Jezus Christus (vers 22) zijn wij niet meer onder de wet, niet meer onder deze opvoeder. Wij zijn nu onder de genade (Romeinen 6:14).
Wij zouden het woord van de waarheid dus correct verdelen, juist snijden. Als wij dit niet doen, is dit niet correct en hebben we geen woord van de waarheid meer!