Deze week kreeg ik een mailtje van een regelmatige bezoeker van mijn website, die mij zo nu en dan ook een vraag of opmerking stuurt. Vaak geven dit soort vragen gelegenheid tot het schrijven van een blog of om op een andere manier een onderwerp eens te bespreken. Omdat de vragen die zij stelt ook voor anderen kunnen spelen, deel ik hieronder de vraag van, laten we haar Maria noemen (Luk.10:39), en mijn antwoord daarop.
Dag Gerard,
Aan het einde van Matteüs staat:
‘Maakt alle volken tot mijn leerlingen’Nu heb ik begrepen dat Matteüs aan de Joden gericht is.
Toch krijg ik vaak te horen dat het voor ons christenen is.
Dat we veel moeten evangeliseren.Hoe zit het nu?
Weet jij dat Gerard?Alvast bedankt.
Ik zie uit naar je beantwoording.Met vriendelijke groet,
‘Maria’
Hoi Maria
Bedankt voor je mail. Allereerst over je opmerking aan wie de woorden van Jezus in Mattheüs gericht zijn. De missie van Jezus op aarde was inderdaad dat Hij was gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël (Matth.10:24). Dat zegt de Heer in het gedeelte waarin een Kananese vrouw Hem aanroept omdat haar dochter demonisch bezeten is (:22). In eerste instantie negeert Jezus haar en zegt dat het niet goed is om het brood (>uitbeelding van het woord) dat voor de kinderen (>Israël) bestemd is aan de hondjes (>heidenen) te geven. Haar antwoord is bekend: “Ja Heer, maar de hondjes eten ook van de kruimels die van de tafel van hun heer vallen”. Jezus neemt notie van haar geloof en helpt haar toch, zodat haar dochter geneest.
Uit dit gedeelte wordt wel duidelijk dat het niet Jezus’ missie was om tot de heidenen te gaan en Hij had, buiten een enkele uitzondering, geen bemoeienis met hen. Bij de uitzending van de discipelen geeft de Heer ook aan hen opdracht om alleen tot Israël te gaan (Matth.10:6).
De profeten in de Hebreeuwse bijbel hadden voorzegd dat eerst Israël tot bekering zou komen en dat via Israël alle volken gezegend zouden worden. De zogenoemde “grote opdracht” in Mattheüs 28 heeft dan ook dáár betrekking op. De verwachting van de discipelen was dat in die tijd het koninkrijk voor Israël hersteld zou worden (Hand.1:6). Dan zou de Messias vanaf de troon in Jeruzalem Zijn koninkrijk vestigen over alle volken en hun opdracht was om dat bekend te gaan maken.
Je leest in Handelingen dan ook nergens dat de Twaalf naar alle volken gingen om hen tot leerlingen/discipelen te maken’. Waren zij dan ongehoorzaam aan “de grote opdracht” die de Heer hen gaf in Mattheüs 28? Nee, maar ze peinsden er niet over om, zolang Israël als volk niet bekeerd was, zich te wenden tot de heidenen. Zij kenden de volgorde uit hun Hebreeuwse bijbel.
Denk maar aan Petrus in Handelingen 10. Het had nogal wat voeten in de aarde om hem tot een heiden, de hoofdman Cornelius, te laten gaan. En Cornelius was nog een Jodengenoot (proseliet) ook (:2) en dus geen ongelovige heiden.
(…)
In de toekomst zal een gelovig en bekeerd Israël alsnog de opdracht van Jezus uit Mattheüs 28 vervullen. Dan zal via Israël het koninkrijk gevestigd worden over alle volken. Het einde van deze boze aeon (tijdperk) is dan aangebroken en er zal een nieuwe aeon aanvangen.
Mattheüs 24
14 En dit evangelie van het koninkrijk zal in de gehele wereld geproclameerd worden, tot een getuigenis voor al de natiën, en dán zal het einde komen.
Wat in Mattheüs 28 en Handelingen 1 nog niet was bekendgemaakt, is dat Israël niet zou geloven en dat God een tot dan toe verborgen plan had dat niet was geopenbaard. Om dat plan te onthullen, riep Hij de apostel Paulus. Er kwam een onderbreking in Gods handelen met Israël, Israël bekeerde zich niet en de natiën werden niet gezegend via een gelovig Israël. Dat gaat nog wel gebeuren, maar dat is (nu nog steeds) toekomst.
In de tussentijd verzamelt God zich een volk uit de natiën (Hand.15:14): de ecclesia (>gemeente). In die onderbreking worden gelovigen uit de natiën niet gezegend via een bekeerd en gelovig Israël, maar juist vanwege het ongeloof en de misstap van het volk Israël (Rom.11:11,15)!
Kort gezegd: de grote opdracht is onderbroken.
Nu je opmerking over evangeliseren. Evangelie en evangeliseren zijn woorden die we natuurlijk veel in de bijbel tegenkomen. Dus het zijn gezonde woorden en die zouden we ook gebruiken. Wat het lastig kan maken om erover te spreken, is dat men aan dit soort woorden in het christendom een eigen inhoud of invulling is gaan geven.
Jij geeft al weer dat men vaak zegt “dat we veel moeten evangeliseren” en ook ik heb dat vaker gehoord. Evangelie betekent letterlijk: goed bericht. Het is toch belachelijk als je tegen iemand zegt dat hij een goed bericht moet doorgeven? Stel, je bent moeder geworden, of oma. Of: je wint de loterij of geneest van een dodelijke ziekte. Dan hoeft toch niet tegen je gezegd te worden dat je dat moet doorvertellen? Sterker nog, dat kun je niet eens voor je houden! Zo is het ook met het evangelie, dat is een goed bericht en wie werkelijk het evangelie kent, zal dat niet voor zich kunnen houden.
Zou het misschien zo zijn dat men het evangelie niet kent, dus geen goed bericht heeft en wat men nu aanduidt als “evangeliseren” niets anders is dan de kerkleer verkondigen aan niet kerkelijken? En dat dit helemaal geen goed bericht is en men daarom ook daartoe moet worden aangezet? Vandaar: je moet evangeliseren.
Wie een werkelijk goed bericht kent, heeft geen moeite om het door te geven. Het kost moeite om het voor je te houden (Marc.7:36; Hand.4:20)!
Wij zouden altijd gereed zijn om verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is (1 Petr.3:15). Of dat nu voor ons gelegen of ongelegen komt (2 Tim.4:2). Wij zouden in wijsheid wandelen ten opzichte van buitenstaanders en de momenten kiezen die God ons geeft om tot de ander van Zijn genade en Zijn woord te spreken en zo hen te antwoorden (Kol.4:5-6).
Geparafraseerd: we zouden het de ander niet door de strot duwen, maar gebruik maken van de gelegenheid als die zich voordoet.
Ik hoop je een beetje op weg te hebben geholpen. Zo niet, dan hoor ik dat wel van je.
Hartelijke groet,
Gerard