Met het schrijven over de wegrukking zijn we bijna aan het einde gekomen, zonder overigens de intentie te hebben volledig te zijn. Want er zijn enkele uitdrukkingen in de brieven van Paulus, die we (in ieder geval nu) niet stuk voor stuk zullen bespreken, maar die wel refereren aan deze gebeurtenis. Bijvoorbeeld termen als: de verkregene verlossing (Ef.1:14), de dag van de verlossing (Ef.4:30), de verwerving van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus (2 Thess.2:14), enz.
uit-opstanding
Toch is er nog één uitdrukking uit Filippenzen 3:11, die ik wél graag wil bespreken: de uit-opstanding uit de doden (Grieks: exanastasin ten ek nekron). Dit lijkt op het eerste gezicht een wat merkwaardige uitdrukking en is het bespreken waard, omdat er nogal wat misvattingen zijn rondom deze woorden van Paulus. Het vers waarin het staat, zegt letterlijk:
Filippenzen 3
11 of ik, hoe ook maar, de uit-opstanding uit de doden zal bereiken…
de wegrukking
Wanneer Paulus refereert aan de opstanding uit de doden van de ecclesia, het lichaam van Christus, dan duidt hij op de gebeurtenis die wij de wegrukking of de opname van de gemeente noemen. Bij deze gebeurtenis vindt er een opstanding plaats van tussen de overige doden uit, dat wil zeggen: met achterlating van de andere doden.
We lezen dit bijvoorbeeld in het eerder besproken 1 Thess.4:13-18 waar Paulus de Thessalonicenzen bemoedigt met betrekking tot de ontslapenen (:13). Deze ontslapenen worden verderop in het gedeelte de doden in Christus genoemd (:16). Deze doden zullen als eerste opgewekt worden en bij de wegrukking tezamen met de levend overgebleven gelovigen de Heer tegemoet gaan in de lucht. Zij staan dus op uit de doden, want de overige doden blijven in het graf.
het extra ‘uit’
Maar sommige gelovigen menen dat het in Fil.3:11 over een andere gebeurtenis gaat. Paulus gebruikt nergens anders de term uit-opstanding uit de doden, dus moet het hier over iets anders gaan, zo concludeert men. Uit het gebruik van het extra uit- in de uitdrukking uit-opstanding, concludeert men dat de leden van het lichaam van Christus direct na het overlijden een “individuele opstanding uit de doden” meemaken en na het sterven direct bij Christus zijn.
Naast dat het in tegenspraak is met het gedeelte in 1 Thessalonicenzen 4, zie ik tegen deze visie vanuit de Schrift een aantal bezwaren.
context
Het belangrijkste bezwaar is dat het Schriftgedeelte dit zelf tegenspreekt. Eerder bespraken we al een aantal verzen verderop in ditzelfde hoofdstuk. Daar beschrijft Paulus, net als in 1 Thess.1:10 en 4:16 dat we de Heer vanuit de hemel verwachten en dat dit het moment is waarop Hij de doden zal opwekken en de levend overgeblevenen zal veranderen. Dit zal niet alleen wachten tot dat moment, maar ook een gebeurtenis zijn die wij gezamenlijk beleven (1 Thess.4:17).
Filippenzen 3
20 Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus 21 die het lichaam van onze vernedering van gedaante zal veranderen, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, naar de inwerking, waarmee Hij ook alles aan Zichzelf kan onderschikken.
geen individuele opstanding
Het is dus niet zo dat wanneer een gelovige overlijdt, er een individuele opstanding plaatsvindt van deze gelovige. Nee, de doden in Christus, maar ook de levenden, wachten tot het moment waarop onze Redder komt vanuit de hemel.
Ten diepste ontkent deze zienswijze dan ook de dood. Men sterft immers en slaat daarna direct “aan gene zijde” de ogen weer op en men is dus nooit écht dood geweest. Dit doet wel erg sterk denken aan de leugen van de slang in de hof (Gen.3:4).
de opstanding al plaatsgevonden?
In 2 Timotheüs 2:17-18 zegt Paulus over twee mannen, Hymeneüs en Filetus, dat ze van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding al gebeurd is. Wat Hymeneüs en Filetus precies leerden wordt verder niet uitgelegd door Paulus, maar past de redenering van een individuele opstanding uit de doden niet perfect in de bewering “dat de opstanding al gebeurd is”?
het extra “uit”
De opvatting dat de term uit-opstanding uit de doden spreekt over een “individuele opstanding” van de gelovigen, is gebaseerd op het extra “uit” in uit-opstanding uit de doden. Maar uitdrukkingen met een extra voorzetsel komen veel vaker voor in de Schrift en zijn een manier om het gebruikte voorzetsel te benadrukken. In Fil.3:11 legt Paulus met het extra uit in de term uit-opstanding er de nadruk op dat het een opstanding uit de doden is, dat wil zeggen: van tussen de overige doden uit en met achterlating van de overige doden.
dubbel voorzetsel
De Schrift kent veel meer van dit soort uitdrukkingen met een dubbel voorzetsel en ook onze Nederlandse taal is er vol van. Dit laatste laat ik buiten beschouwing, maar hieronder volgen een aantal voorbeelden uit de Schrift:
- De uittocht uit Egypte (Num.33:38).
- Uit hun land uitgetrokken (Deut.29:28).
- Uit de wereld uitverkoren (Joh.15:19).
- Uit het diensthuis uitleiden (Ex.20:2, Rich.6:8)
- Ingaan in het Koninkrijk der hemelen (Matth.7:21).
enige voorkomen?
Zij die aan het begrip uit-opstanding de betekenis van een individuele opstanding van de doden in Christus geven, wijzen er vaak op dat het woord uit-opstanding slechts één keer voorkomt in de Schrift en dus moét Paulus er wel iets speciaals mee bedoelen. Maar de bewering dat het woord slechts één maal voorkomt, is een halve waarheid.
Het zelfstandig naamwoord exanastasin (G1815) komt slechts één keer voor, in Fil.3:11, maar het werkwoord dat hiervan afgeleid is, exanistemi (G1817) komt ook drie keer voor in de Schrift. Twee maal vinden we het in een tamelijk eufemistisch gebruik en wordt het vertaald met zaad/nageslacht verwekken (Marc.12:19, Luk.20:28), letterlijk: dat hij uit-zal-doen-opstaan zaad voor zijn broer. De derde keer dat het woord voorkomt, vinden we het in:
Handelingen 15 (NBG)
5 Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden.
Letterlijk staat er: uit-opstaande echter enige (…) Ook in dit vers is het volstrekt duidelijk wat er bedoeld wordt. Uit de groep van Farizeeën stonden enigen op, namelijk degenen die gelovig geworden waren. Zij namen het woord, niet als vertegenwoordiging van de hele groep, maar als een deel van de groep. Ze stonden hiermee op uit de groep van Farizeeën.
de dag van Christus
Paulus opent de Filippenzen brief met te danken voor de gemeenschap in het evangelie van de Filippenzen (1:5). God was in hen een goed werk begonnen en Paulus vertrouwde erop dat Hij dit zou voltooien tot op de dag van Jezus Christus (1:6). Vergelijk 1:10, 2:16.
De dag van Christus is niet voor elke individuele gelovige een andere dag, maar spreekt over één moment. Het is de dag dat Christus Jezus, onze Redder, zal neerdalen van de hemel en waarop Hij ons lichaam zal veranderen, gelijkvormig aan Zijn verheerlijkt lichaam. Of wij nu op dat moment nog leven, of dat wij al zijn overleden maakt geen verschil. We zullen tezamen de Heer tegemoet gaan (1 Thess.4:16-17).
1 Thessalonicenzen 4
18 Bemoedigt elkaar dus met deze woorden.