de wegrukking: overkleed worden

Ook in de 2e Korinthe brief spreekt Paulus over het moment van de wegrukking, maar dat wordt zelden gezien, omdat hij hier andere bewoordingen gebruikt dan in 1 Korinthe 15 en 1 Thessalonicenzen 4. Paulus spreekt hier over ons lichaam, de uiterlijke mens, die nu eenmaal aan het verderf (> de vergankelijkheid) is onderworpen (4:16). Hij ziet uit naar de heerlijkheid die wij zullen ontvangen (4:17).

2 Korinthe 5
1 Want wij weten, dat als ons aardse woonhuis van de tent afgebroken wordt…

tent
Paulus vergelijkt hier ons lichaam met een tent. Het “aardse woonhuis” waarin wij wonen, ons lichaam, is slechts een tijdelijke verblijfplaats, zoals een tent dat ook is. Vandaar dat het wordt afgebroken, zoals wij bij een dood lichaam ook spreken van ontbinden.

1 … wij een gebouw vanuit God hebben, een woonhuis niet met handen gemaakt, aeonisch, in de hemelen.

tent vs gebouw
Als we sterven, zullen we dit lichaam weliswaar afleggen, maar God zal in de opstanding ons een nieuw lichaam geven. Dat lichaam is geen kortstondige woning, zoals een tent, maar wordt hier vergeleken met een gebouw en een woonhuis. Een tijdelijke tent tegenover een solide en vaste woonplaats. Dit lichaam is een aards woonhuis, maar het nieuwe lichaam hemels. Dit lichaam gaat een paar decennia mee, maar het opstandingslichaam zal onze woning zijn gedurende de aeonen (en verder).

2 Want ook in dit zuchten wij: wij verlangen ernaar met onze behuizing vanuit de hemel overkleed te worden.

dit lichaam, deze tent
Het woord dat hier vertaald is met dit, is het Griekse toutō, dat kan weergegeven worden met dit of met deze. Paulus verwijst hier naar de tent, of het lichaam. In dit lichaam zuchten wij. Of: in deze tent zuchten wij. Net als deze hele schepping is onderworpen aan zinloosheid en vergankelijkheid (Rom.8:20-21), zo zijn wij dat ook en daaronder zuchten wij.

Paulus zegt hier dat wij ernaar verlangen om met onze behuizing vanuit de hemel overkleed te worden. Dat spreekt van het moment van de wegrukking, wanneer de levend overgeblevenen zullen worden veranderd. Hun “tent” wordt niet afgebroken, maar zij worden overkleed met hun behuizing vanuit de hemel.

3 Omdat, wanneer wij het aantrekken, wij niet naakt bevonden zullen worden.

niet sterven, maar veranderd worden
Als wij het aantrekken, namelijk ons woonhuis uit de hemel, zullen wij niet naakt bevonden worden. Naakt spreekt hier van het sterven. Dan leggen we immers alles af. Maar als wij met onze behuizing vanuit de hemel bekleed worden, terwijl wij nog in dit lichaam zijn, worden wij overkleed.

4 Want ook wij, die nog in de tent zijn, wij zuchten bezwaard, omdat wij niet uitgekleed, maar overkleed willen worden…

Dit vers lijkt erg op vers 2 waar Paulus al aangaf dat wij, nu we nog in dit lichaam zijn, zuchten. We zien uit naar het moment van de wegrukking, omdat, als we levend overblijven tot die gebeurtenis, niet zullen sterven. We worden dan in één keer overkleed met “onze behuizing uit de hemel”, ons nieuwe lichaam.

4 … opdat het sterfelijke door het leven verzwolgen zal worden.

het sterfelijke verzwolgen
Uit wat Paulus hier zegt, blijkt wel dat hij het heeft over het moment dat de nog levenden bij de parousia van de Heer, zullen worden veranderd. Hij heeft het niet alleen over de doden, want dan zou hij hier kunnen zeggen: opdat het dode door het leven verzwolgen zal worden. Dat gebeurt óók, maar als hij het zo zou zeggen, zou het niet de hele lading dekken. Er zullen nog gelovigen leven op het moment van de wegrukking. Levend, maar niettemin sterfelijke mensen, dus vandaar: opdat het sterfelijke door het leven verzwolgen zal worden. Zoals hij ook zegt in 1 Kor.15:53: want dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aantrekken.