We hebben gezien dat in deze gelijkenis de rijke man een uitbeelding is van de natie Israël, die zich bevindt in het graf onder de volkeren en daar heel wat te lijden heeft. Maar Lazarus, die staat voor ‘een dwaas en veracht volk’ (Rom.10:19), deelt in de beloften die aan Abraham zijn gedaan.
24 En hij riep, en hij zei: Vader Abraham, ontferm je over mij, en zend Lazarus, dat hij het uiteinde van zijn vinger in water zal onderdompelen, en dat hij mijn tong zal verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlam.
vader Abraham
De rijke man spreekt Abraham aan als: vader Abraham, zoals het Joodse volk hem vaker noemt (Joh.8:53). In het volgende vers wordt de rijke beschreven als ‘kind van Abraham’.
Dat de Heer door dit verhaal te vertellen de spot drijft met de Joodse leidslieden, blijkt ook wel uit bepaalde details. Want wat zou het voor nut hebben om bij iemand, die lijdt in de vlammen, zijn tong te verkoelen door een vingertop in het water te dopen en zijn tong aan te raken?
25 Maar Abraham zei: Kind, gedenk, dat jij de goede dingen in jouw leven kreeg, en evenzo Lazarus de kwade dingen. En nu wordt deze hier vertroost, en jij lijdt pijn.
26 En bij dit alles, er is tussen ons en jullie een grote kloof gevestigd, zodat zij, die hier vandaan naar jullie zouden willen oversteken, dit niet zullen kunnen, en zij vandaar niet naar onze kant kunnen komen.
een kloof
Zou dit de werkelijkheid zijn ‘in de hemel’? Dat is toch een absurde gedachte!
De kloof spreekt van het lot van de rijke man en Lazarus, dat door mensen niet is te overbruggen. Dat is aan God en Hij opent ogen en harten. Israël is nu tijdelijk in ongeloof en lijdt daar, verstrooid onder de volkeren. God verbergt Zijn aangezicht voor hen (Deut.32:20-22).
27 Maar hij zei: Dan vraag ik aan jou, vader, dat jij hem naar het huis van mijn vader zendt,
28 want ik heb vijf broers, zodat hij hen zal betuigen, opdat niet ook zij in deze plaats van de kwellende pijn zullen komen.
Joodse volk
Ook de vijf broers van de rijke man zijn een uitbeelding van het Joodse volk, want Juda had vijf broers (Gen.35:23). ‘Het huis van mijn vader’ waar de rijke man van spreekt, is dan ook het huis van Jakob (=Israël, Gen.35:10).
29 Maar Abraham zei tegen hem: Zij hebben Mozes en de profeten, laten zij naar hen luisteren!
hoofdzaak
Dit is de kern van het betoog en hier vinden we de clou om deze gelijkenis te begrijpen. De Heer wijst de Farizeeën en Schriftgeleerden door middel van deze gelijkenis erop dat zij niet luisterden naar Mozes en de profeten. Omdat zij dit niet deden, hadden zij een visie op de toestand van de doden die niet in overeenstemming is met wat Mozes en de profeten daarover zeggen.
Is dat nu anders? Ook in het christendom erkent men niet wat de Schrift zegt over de dood en daarom (h)erkent men deze gelijkenis ook niet als een door de Heer verzonnen en fictief verhaal, maar denkt men dat dit onderwijs is over de situatie waarin de doden zich bevinden.
30 Maar hij zei: Nee, vader Abraham, maar in het geval dat iemand van de doden naar hen toe gaat, dan zullen zij zich bezinnen.
31 Maar hij zei tegen hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, dan zullen zij ook niet overtuigd worden, in het geval dat er iemand uit de doden opstaat.
zelfs niet als iemand uit de doden opstaat
De rijke man zegt dat als er iemand uit de doden zou opstaan, dit hen wel tot nadenken zou stemmen. Maar we kennen iemand die uit de doden opgewekt werd, ene Lazarus! En de reactie van de leidslieden daarop, is niet dat zij zich bezinnen, maar dat zij beraadslaagden om Lazarus te doden, omdat daardoor velen in Jezus geloofden (Joh.12:10-11).
En later werden zij ook niet overtuigd door de opstanding van de Ware Lazarus, de Heer Jezus Christus zelf.