Als we een idee willen krijgen van de urgentie die de apostelen hadden met betrekking tot het bijeenbrengen van de Schriften, hoeven we alleen hun brieven maar te lezen en dan met name hun laatste brieven, die zij aan het einde van hun leven hebben geschreven.
waar het begon
In Handelingen 21:20 lezen we dat er in Israël tienduizenden Joden waren die Jezus als de Messias erkenden. De eerste volgelingen van Christus waren dan ook vooral Joden. De apostelen Petrus en Judas richtten zich in hun brieven tot dit volk (1 Petr. 1:1) en voorzegden beiden een naderend oordeel.
Petrus wist dat hij spoedig zou sterven (2 Petr. 1:14) en kondigde het oordeel over Jeruzalem aan. Dit werd werkelijkheid in 70 na Chr., toen de stad tijdens de Joodse oorlog (66–70) door de Romeinen werd verwoest. Het volk kwam in opstand tegen de Romeinen, aangewakkerd door valse profeten die beweerden dat zij zelf het beloofde koninkrijk konden vestigen. Tegen deze misleiding waarschuwt Petrus nadrukkelijk in zijn tweede brief.
Petrus waarschuwt voor:
- valse leraren die verderfelijke dwalingen invoeren en velen meeslepen (2:1-2)
- verloochening van de Heer die hen gekocht heeft (2:1)
- losbandigheid en spotters die de komst van Christus ontkennen (2:2; 3:3-4)
- gelovigen die terugvallen van de weg der gerechtigheid (2:21-22)
- mensen binnen de gemeente die als smetten en schandvlekken meedoen aan de maaltijden (2:13)
- Gods oordeel over de onrechtvaardigen, zoals bij Noach en Sodom (2:5-6,9)
Judas noemt dezelfde waarschuwingen:
- strijd voor het geloof (:3) omdat goddelozen binnensluipen (:4)
- verdraaiing van Gods genade tot losbandigheid en verloochening van Jezus Christus (:4)
- schandvlekken aan de liefdemaaltijden (:12)
- spotters die hun eigen begeerten volgen (:18)
- Gods eerdere oordelen over Israël, Sodom en Gomorra (:5,7)
conclusie
Het christendom begon onder het Joodse volk, tot wie de Twaalf zich richtten (Matth. 10:6). De ontsporing zou al vroeg toeslaan onder deze eerste gelovigen, zoals 2 Petrus en Judas ondubbelzinnig voorzeggen. Ook de Hebreeënbrief spreekt van Gods oordeel, waarin vernietiging door vuur wordt aangekondigd (Hebr. 6:8; 10:27), zoals we dat ook vinden bij Petrus en Judas.