Nu volgt de derde en laatste gelijkenis in de reeks en deze gelijkenis is het langst. Hij wordt verteld in Mattheüs 25:14-30. Nu we de eerste twee gelijkenissen hebben besproken en we ze door de chronologische aanwijzingen in de juiste tijd hebben geplaatst, is het niet moeilijk om ook deze laatste te verklaren.
14 Want het is net zoals een mens, die op reis ging, en zijn slaven riep, en hij gaf over aan hen, wat hem toebehoort.
het is net zoals
Ook voor dit gedeelte geldt dat we het in de context moeten laten staan en niet zomaar op elke tijd kunnen toepassen. Het ‘want’, waar dit vers mee aanvangt, koppelt deze gelijkenis aan het voorgaande. ‘Want het is net zoals’ verwijst naar het begin van de gelijkenis van de vijf wijze en dwaze maagden. Die begon met: ‘alsdan zal het Koninkrijk van de hemelen gelijk zijn aan’ (Matth.25:1). In Mattheüs 25:14 moeten we dus lezen: want alsdan is het Koninkrijk van de hemelen net zoals een mens…
als in de dagen van Noach
Net als de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, speelt ook deze gelijkenis zich af in die specifieke tijdsperiode waarop het Koninkrijk bijna openbaar wordt. De Heer is aanwezig bij Zijn volk Israël en spoedig zal wereldwijd het Koninkrijk aanvangen. In deze tijd is de Heer voor de volkeren nog niet aanwezig, in de gelijkenis voorgesteld door een mens, die op reis ging.
Eerder lazen we over deze periode, dat de aanwezigheid (>parousia) van de Zoon van de mens zal zijn als in de dagen van Noach (Matth.24:37). Ongelovigen zullen worden weggenomen, gelovigen zullen op aarde worden gelaten en het Koninkrijk ingaan (Matth.24:40-41). En ook in deze gelijkenis vinden we dit terug (Matth.25:21,23,30).
Alle drie deze gelijkenissen hebben een vergelijkbaar slot (Matth.24:50-51; 25:10-13; 25:29-30), waarin het gaat over een deel dat het Koninkrijk zal ingaan en op aarde zal worden gelaten. De anderen, die niet ingaan, zullen buiten het Koninkrijk zijn en door het oordeel worden weggenomen (Matth.24:40-41).