Genesis 38:12-13 Juda gaat naar zijn schaapscheerders

In dit hoofdstuk vinden we nogal wat details, zoals personen en hun namen. Al deze bijzonderheden hebben betekenis. Het is immers het woord van God dat compleet is en volmaakt (Ps.12:7; 119:140). In de volgende verzen kunnen we een groot deel van de betekenis afleiden door het duiden van de namen.

Genesis 38
12 Na verloop van vele dagen, stierf de dochter van Sua, de vrouw van Juda. En Juda wordt getroost. En hij gaat op naar Timnah, naar de scheerders van zijn schapen, hij en zijn vriend Hira, de Adullamiet.
13 En het wordt aan Thamar verteld, zeggend: Zie, jouw schoonvader gaat op naar Timna om zijn schapen te scheren.

God van de olam
Juda had een vrouw, die de dochter was van Hira, de Adullamiet. Hira betekent: adel, edel. Het spreekt van Iemand met een hoge positie. Hij is een uitbeelding van God. Adullam (ad-olam) betekent: tot de aeon en spreekt van de God van de aeonen (Hebreeuws: olam), zoals God in Jes.40:28 wordt genoemd. Timna wordt vertaald met (aan)deel, maar ook met vasthouden, beteugelen. Die laatste betekenis zou veelzeggend kunnen zijn in verband met de vele onderbrekingen in dit hoofdstuk.

einde van het oude verbond
Eerder zagen we dat het huwelijk van Juda een uitbeelding is van het oude verbond (Jer.31:32), dat God sloot met Israël. Dat wordt hier beëindigd door de dood van één van de huwelijkspartners (Rom.7:1-2). Zoals het oude verbond ook werd beëindigd door de dood, namelijk die van Jezus Christus (Rom.7:4, 10:4).

als een schaap dat stom is voor zijn scheerders
Bijzonder in dit verband is dat Juda opgaat naar Timnah om zijn schapen te scheren. Dat bepaalt ons bij de woorden in Jesaja 53:7: “…als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders…”. Juda representeert in dit hoofdstuk het ongelovige en afgedwaalde Joodse volk, dat haar Messias overleverde en kruisigde. Hij onderging dit lijden zwijgend (Matth.26:63; Marc.14:61).

Hij zal zaad zien
Jesaja 53 gaat over het Joodse volk dat afweek en hun eigen wegen ging (:6) en dat toen de Messias kwam Hem verwierp (:3-4). Het gaat over de afwijzing van de Messias door Israël, maar ook over Zijn verhoging (vanaf :10) en de aanneming van Israël van haar Messias in de toekomst. Hij zou ‘de velen rechtvaardigen’ (:10). En zoals we in Genesis 38 aan het slot zullen zien, zal ondanks Juda’s misstap(pen) het beloofde nageslacht tot stand komen. “Hij zal zaad zien…” (Jes.53:10).