Genesis 47:27-31 Jakob ziet op de opstanding

In het midden van het Egyptische wereldrijk woont het huis van Jakob (>Israël). Jozef is hun vorst, het land is hun bezit en het gaat hun goed. Het is een tijd van vrede en voorspoed, die een voorafschaduwing is van de heerschappij van de Messias onder het verbond van vrede (Ez.37:26).

Genesis 47
27 En Israël woont in het land van Egypte, in het land van Gosen. En zij hebben grondbezit in haar, en zij zijn vruchtbaar en zij vermeerderen zich uitermate.
28 En Jakob leeft zeventien jaar in het land van Egypte, en de dagen van Jakob, de jaren van zijn leven, zijn honderd zevenenveertig jaar.
29 En de dagen, dat Israël sterven zou, komen naderbij, en hij roept zijn zoon Jozef en hij zegt tot hem: Indien ik, alsjeblieft, genade gevonden heb in jouw ogen, plaats dan, alsjeblieft, jouw hand onder mijn heup, en doe mij vriendelijkheid en trouw. Het moet niet zo zijn, alsjeblieft, dat jij mij in Egypte begraaft.
30 Want ik wil bij mijn vaders liggen. Draag mij daarom uit Egypte en begraaf mij in hun graf. En hij zegt: Ik zal doen naar jouw woord.
31 En hij zegt: Zweer het mij. En hij zweert het hem. En Israël buigt zich in aanbidding neer aan het hoofdeinde van zijn rustbank.

17
Jakob leeft zeventien jaar in Egypte, staat er. Dat is dus de tijd dat hij (weer) samen met Jozef was. Dat is bijzonder, omdat we eenzelfde periode vinden aan het begin van de geschiedenis van Jozef. Jozef was immers zeventien jaar oud toen zijn vader hem stuurde om op zoek te gaan naar zijn broers (Gen.37:2). Het getal zeventien verwijst naar de opstanding. De opstanding van Christus was op de dag van de eerstelingsschoof en dat was op 17 Nisan. En er zijn meer belangrijke gebeurtenissen in de Schrift, die plaatsvonden op die datum, zoals de ark van Noach die vaste grond vond op diezelfde dag, de zeventiende dag van de zevende maand (Gen.8:4).

Jozef, de tot eerstgeborene gestelde zoon, maakt zijn opwachting als hij zeventien jaar oud is. Daartussen verdwijnt hij uit beeld voor het huis van Jakob. En wanneer de periode wordt genoemd dat Jakob (>Israël) weer verenigd is met Jozef, is dit een periode van zeventien jaar, verwijzend naar de bekering van Israël.

begraven in het land
God had al aan Abraham voorzegd dat zijn nakomelingen in een vreemd land terecht zouden komen en dat het volk daar in slavernij zou dienen. Vervolgens zou het worden uitgevoerd uit dat land en terugkeren naar het land dat God beloofd had (Gen.15:13-16). God gaf Abraham de belofte dat in hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden (Gen.12:3) en bevestigde die belofte aan Izak en Jakob. Hier zien we dat Jakob erop vertrouwde dat God Zijn beloften vervult. Jakob zag op de opstanding en liet Jozef zweren dat zijn beenderen begraven zouden worden in het land dat God hem beloofd had. Zoals Jozef dat later ook zou doen (Gen.50:25).